maandag 1 oktober 2012

Robert Darnton, ‘Digitize, Democratize: Libraries and the Digital Future’

Vanaf 21 september vierde SPUI25 haar eerste lustrum met een feestelijk programma onder het thema ‘toekomst’. Een onderdeel van dit programma was een lezing van de directeur van de Harvard Library Robert Darnton. De lezing was bovendien een afsluiting van de reeks lezingen die de Faculteit der Geesteswetenschappen van de Universiteit van Amsterdam samen met Athenaeum Boekhandel in SPUI25 organiseerde. Darnton sprak over de gevolgen van de digitale revolutie voor de toekomst van de bibliotheken en met name over het project Digital Public Library of America (dpla). Het boek zoals het nu bestaat heeft volgens hem nog een heel leven voor zich. Digitalisering is in zijn ogen niet zo zeer een bedreiging maar biedt juist mogelijkheden.

Voor de gelegenheid was van het Spui uitgeweken naar het Singel. Na een korte introductie door René van Stipriaan nam Robert Darnton in een afgeladen Doopsgezinde Kerk het woord. Darnton begon met een korte historische beschouwing over bibliotheken. Bibliotheken vormen zowel letterlijk als figuurlijk het hart van universiteiten. Alhoewel het tegenwoordig de normaalste zaak van de wereld is dat bibliotheken een publieke functie hebben, is dat niet altijd zo geweest. De bibliotheek van Alexandrië was vooral bedoeld als opslag, niet voor gebruik. Hetzelfde geldt voor de universiteitsbibliotheken, die aanvankelijk uitsluitend voor de wetenschappelijke, intellectuele elite toegankelijk waren. Tijdens de Verlichting werden bibliotheken langzaam maar zeker meer voor het publiek opengesteld. Tijdens zijn lezing toonde Darnton beelden van de afrasteringen en hekken die bibliotheken als een fort van de buitenwereld afsloten. Digitalisering is voor hem een volgende stap in de publieke functie die bibliotheken hebben en biedt mogelijkheden om alles voor iedereen overal toegankelijk te maken.
In de wetenschappelijke wereld biedt het ongekende kansen om commentaar op een onderzoek of artikel te krijgen. ‘Circuits of knowledge are no longer closed’. Hier staat echter tegenover dat de wetenschappelijk kennis in wetenschappelijke tijdschriften voor veel mensen ontoegankelijk wordt door de opvoering van de prijzen voor abonnementen op dergelijke tijdschriften. Bibliotheken kunnen deze prijzen niet meer betalen, waardoor de informatie voor een kleiner publiek beschikbaar is. Op de achtergronden hiervan ging Darnton al in in zijn artikel dat in De Groene Amsterdam (http://www.spui25.nl/binaries/content/assets/projectsites/spui25/map-1/robert-darnton.pdf) van 13 september 2012 verscheen. Hij constanteert een conflict tussen twee effecten van digitalisering: ‘democratisation’ versus ‘commercialisation’. Een voorbeeld hiervan is Google, dat in 2004 begon met digitalisering van onderzoeksbibliotheken. Bibliotheken werden geacht hun boeken beschikbaar te stellen voor digitalisering, maar vervolgens konden ze hun eigen informatie bij Google terug kopen. Darnton is hier een fel tegenstander van: ‘The public should have access to knowledge that was produced with public funds’.
Met dit doel is een groep idealisten twee jaar geleden in de Verenigde Staten begonnen met het initiatief Digital Public Library of America. In april 2013 is het systeem voor het publiek toegankelijk. De digitalisering wordt op lokaal niveau gestart door het publiek er bij te betrekken. Lokale bibliotheken worden aangespoord contact met lokale verzamelaars te leggen om hun collectie te digitaliseren. Door alles in een digitale databank aan elkaar te linken ontstaat zo een gigantisch reservoir aan informatie. De technische kant van dpla verloopt voorspoedig, zo vertelt Darnton, maar het grootste probleem blijft het copyright. ‘This shoud exist for a limited time’. Gold het aanvankelijk voor een periode van 28 jaar, inmiddels is dat voor minimaal 100 jaar. Toch ziet Darnton ook hier mogelijkheden en wordt er achter de schermen door een team advocaten hard aan gewerkt ook dit probleem op te lossen. Darnton gelooft er echt in dat dit project op wereldwijde schaal mogelijk is. De organisatie er ook op ingericht om elke belangenverstrengeling met commercialisering en politieke betrokkenheid uit te sluiten. Daarnaast is het van belang om niet met zevenmijlslaarzen vooruit te willen snellen. Stap voor stap, beetje bij beetje krijgt het project vorm.
Op 18 april 2013 komen in ieder geval alle gedichten van Emily Dickinson beschikbaar, aangevuld met manuscripten, brieven et cetera. ‘The delights of dpla will have no limits’, spreekt een enthousiaste Darnton. René van Stipriaan plaatst na afloop van de lazing nog wel enige kanttekeningen bij de haalbaarheid van het project en Darnton erkent dat er natuurlijk nog wel een aantal struikelblokken zijn die opgeruimd moeten worden. De concurrentie met Google books is in ieder geval van de baan. De kracht van dpla is volgens Darnton dat het door private fondsen wordt gefinancierd, er is dus geen winstoogmerk. Ook de auteurs zijn coöperatief en het uitgangspunt van ‘fair use’ van informatie kan volgens Darnton oplossing bieden voor het copyrightprobleem. Hoe Van Stipriaan ook probeerde om een bres te slaan in de ideologische uitgangspunten, hij bracht er Darnton niet mee van de wijs. Die bekende volmondig dat het project niet op alle problemen een adequaat antwoord heeft, maar hij heeft de hoop dat er een oplossing voor gevonden wordt.

André Nuchelmans

donderdag 27 september 2012

Discussiemiddag Boekmanstichting en KNAW: Liberaal cultuurbeleid: de voor- en nadelen


Samen met de KNAW organiseerde de Boekmanstichting 25 september in Het Trippenhuis in Amsterdam een discussiemiddag over liberaal kunstbeleid. Directe aanleiding voor de besloten bijeenkomst was de uitgave Manifestaties van de vrijheid des geestes van de Teldersstichting. Hierin wordt vanuit liberale invalshoek gekeken naar o.a. erfgoed en de kunsten, maar ook doneren aan cultuur, sportieve ambities, leefstijlbeleid en bewegingsonderwijs. Onder voorzitterschap van Kitty Zijlmans gaven Mark van de Velde, staflid Teldersstichting en een van de auteurs van het boek, en Frans Becker, adjunct-directeur Wiardi Beckman Stichting, een korte inleiding. Daarna kregen drie respondenten tijd om te reageren namens resp. D66, CDA en GroenLinks. Een discussie volgde. Is een sociaal-liberale grondslag voor kunst- en cultuurbeleid een realistische ambitie?

Mark van de Velde gaf de kern van het rapport weer: de overheid dient zich bij kunstbeleid niet te laten leiden door instrumentele motieven. Met kunst als inzet van industriepolitiek vergroot je haar kwetsbaarheid, aldus Van de Velde. Hij zocht de legitimering in neutraliteit van de overheid en het bieden van kans op ontplooiing voor de burger.

Waarom toch die nadruk op het willen beschermen van nationaal erfgoed? En hoe kun je enerzijds het cultuuronderwijs willen stimuleren, maar anderzijds de gedachte achter cultuurspreiding loslaten? Frans Becker plaatste vraagtekens bij het verhaal van zijn liberale opponent. Vervolgens waagde hij de sprong naar de actualiteit. Hij zei: als de PvdA en de VVD samen gaan regeren, dient er flink gerepareerd te worden. Hij refereerde specifiek aan de situatie van een aantal zwaar gedupeerde instellingen (Reisopera, Rijksmuseum Twenthe e.a.) en pleitte voor een opwaardering van de positie van kunst en cultuur in het openbaar bestuur.

De discussie dient over het proces gaan, over de vertaalslag van ideologie, reageerde Alexander Rinnooy Kan (D66). Kijk naar de subsidiesystematiek, een terugkerende bron van problemen. De hoogleraar economie en bedrijfskunde aan de UvA vroeg zich af waarom kunstenaars en instellingen niet het heft in handen nemen en zelf, op basis van gezag en vertrouwen, een verdeelsleutel leveren.

Ook Bart van Meijl (lid dagelijks bestuur CDA) richtte zich op de vertaalslag naar beleid, en minder op ideologie. Wat dat betreft vertoont het CDA weinig variatie in de afgelopen dertig jaar, aldus Van Meijl. Centraal staan regionale spreiding en cultuuronderwijs. Cultureel ondernemerschap dient beleidsmatig gestimuleerd te worden in de vorm van opdrachten, ter aanvulling op subsidies.

Kritiek op de neutrale staat bij de liberalen kwam er vooral van Dick Pels, directeur Bureau de Helling, wetenschappelijk bureau GroenLinks. Als het de markt is die bepaalt wat van waarde is (VVD), dan bedoel je het grote publiek, waarschuwde hij. Dat mag niet de bedoeling zijn. Een warm pleidooi voor een opvoedende overheid, die meer wil bewerkstelligen dan het spreiden van cultuur, volgde. Volgens Pels dient de overheid burgers te begeleiden in het proces van oordeelsvorming en te beschermen tegen de invloed van media en markt. ‘Maar wij zijn zelf de markt’, verzuchtte Van de Velde.

Van toenadering tussen hen zou het deze middag niet meer komen. Over de waarde van kunst en cultuur waren ze het evenwel allemaal eens, vatte Zijlmans samen. Over de uitwerking veel minder.

In de daaropvolgende discussie werd de afstand tussen de ideologieën niet beslecht, hooguit opgehelderd. Interessant was de vergelijking die Hugo van der Poel, directeur van de Mulier Instituut, maakte tussen de cultuur- en de sportsector. Een opvallend en groot verschil is de hoge mate van zelforganisatie die de sportwereld kenmerkt maar de cultuursector ontbeert. Daar zijn verschillende verklaringen voor. Eén ervan is dat sportbeleid grotendeels gemeentelijk beleid is. Sport kent bovendien een enorm draagvlak. Gemeentebesturen springen vurig in de bres voor hun voetbalclub, maar doen dat minder snel voor hun orkest of zangkoor.

Jeroen Bartelse, algemeen secretaris van de Raad voor Cultuur, toonde zich, terecht, nieuwsgierig naar het gewicht van de liberale beginselen zodra het gaat om bijvoorbeeld talentontwikkeling. Maar Van de Velde kon daar kort over zijn: talentontwikkeling, vernieuwing, het zijn geen onderdelen van liberaal cultuurbeleid. Want wie kan nu al aangeven wat in de toekomst tot erfgoed gerekend zal worden? Liberaal cultuurbeleid richt zich op bewezen kwaliteit. Een merkwaardige redenering, vond Valerie Frissen, hoogleraar ICT en sociale verandering aan de EUR en lid van het Topteam Creatieve Industrie. Vernieuwing in de wetenschap kun je toch ook niet uitsluiten? Kwestie van gevoel, aldus Van de Velde. Wetenschap dient het algemeen belang. Bartelse benadrukte hierop juist de meerwaarde van kunstenaars voor innovatieve processen en experiment. Becker viel hem bij en refereerde aan Emanuel Boekman die eveneens oog had voor het belang van experiment. Volgens Becker getuigde het, meer dan van een ideologie, van een soort houding tegenover kunst en cultuur.
Mark van de Velde bracht nog het cultuuronderwijs op islamitische scholen ter sprake. Daar is geen plaats voor moderne dans en theater in het lesprogramma. Allochtonen staan niet voor niets telkens laag genoteerd in statistieken over cultuurdeelname.
Tot een onvoorwaardelijk antwoord op de hoofdvraag van de bijeenkomst, of een sociaal-liberale grondslag voor kunst- en cultuurbeleid een realistische ambitie is, kwam het deze middag niet. Het is dan ook lastige materie verschillende fundamenten te vertalen naar beleid, aldus voorzitter Kitty Zijlmans in haar slotwoord. Zolang we maar een bewindvoerder van formaat krijgen in Den Haag, iemand die kunst en cultuur werkelijk een warm hart toedraagt, sprak Cas Smithuijsen, directeur van de Boekmanstichting.


Jack van der Leden



maandag 30 juli 2012

M. Reugebrink: Het geluk van de kunst

De Vlaamse dichter, schrijver en essayist Marc Reugebrink stelt zichzelf in zijn nieuwste boek Het geluk van de kunst de vraag: maakt kunst gelukkig? Die vraag tracht hij te beantwoorden in essays die hij de afgelopen jaren schreef voor onder meer De Standaard, waarin de rol en betekenis van kunst – om preciezer te zijn: literatuur en het schrijverschap in de huidige maatschappij – centraal staan.

Het geluk van de kunst is een aanklacht tegen de commercialisering en een pleidooi voor een hoger literair gehalte en een betere positie van literatuur in de maatschappij, maar vooral een kritisch onderzoek naar het belang en de huidige positie van literatuur in de maatschappij: de betekenis ervan, wat het zegt over de manier waarop mensen naar de wereld kijken en op welke manier de media met literatuur omgaan.

Reugebrink begint zijn boek met een beschrijving van zijn eigen ‘literaire geluksmoment’: het winnen van de Gouden Uil voor zijn in 2007 verschenen roman Het grote uitstel. In Vlaanderen zorgde dit voor de nodige commotie, omdat Reugebrink allesbehalve een gedoodverfde winnaar was en zijn boek voorafgaand aan de uitreiking niet bepaald lovend ontvangen werd. Met ironie beschrijft hij ‘het spel van de Gouden Uil’, wat volgens de auteur een grote farce is, maar waaraan hij ondertussen graag meedoet. Het is de opmaat naar de rode draad in zijn essays: de kunstwereld is te commercieel en te onderhevig aan een marktideologie, waardoor het literair gehalte van de gemiddelde publicatie er nauwelijks meer toe doet en schrijvers moeten scoren en tegelijkertijd een romantisch ideaal hoog moeten houden.

Reugebrinks scherpe kritiek op de literaire wereld, met de nodige humor verpakt, wordt opnieuw duidelijk wanneer hij uitlegt wat schrijven voor hem betekent: het is een noodzaak, een romantische droom en een ‘oefening in metafysisch denken’ – allemaal zaken die niet passen in een tijd waarin een boekrecensie in een dagblad ‘eigenlijk niets anders is dan een consumentenadvies’ en een schrijver vooral verworden is tot ‘opiniemaker en ondertekenaar van petities’. Reugebrink noemt zichzelf echter niet alleen een romanticus, maar ook een realist, die de werkelijkheid van het auteurschap erkent: een wereld waarin beginnende auteurs door dito recensenten besproken worden en boeken na twee maanden alweer uit de boekwinkel zijn verdwenen wegens een enorme omloopsnelheid. Ook stelt hij dat literatuur onderdeel is geworden van de massacultuur en het belang van auteurs afhankelijk is geworden van de hoeveelheid media-aandacht die ze krijgen. Reugebrink klinkt hier en daar verongelijkt en spreekt bijna met heimwee naar het verleden over de huidige staat van kunst en cultuur, maar het maakt zijn pleidooi voor het belang van kunst voor de samenleving wel sterk. Zo pleit hij voor gedegen literatuuronderwijs, al dan niet ingebed in geschiedenisonderwijs, om het aanzien en de betekenis van literatuur op te krikken en de aandacht van marktgedrevenheid te verleggen naar inhoud en (historische) context.

Naast een missie om kunstverloedering tegen te gaan, getuigt Het geluk van de kunst ook van een grote liefde voor literatuur zelf: er zijn essays over dichtvormen, persoonlijk leed als onderwerp van poëzie, de Italiaanse schrijver en dichter Cesare Pavese en de Poolse essayist en dichter Zbigniew Herbert. Hoewel deze essays passen bij Reugebrinks pleidooi voor meer nadruk op de inhoud, zullen deze passages vooral echte literatuurfanaten aanspreken. De korte journalistieke stukken waarmee de essays zijn aangevuld (in een laatste hoofdstuk onder de noemer ‘Dagwerk’ geschaard) vormen een welkome en toegankelijke aanvulling op de zwaardere voorgaande artikelen. Deze artikelen gaan ook over kunst en cultuur, onderwijs en de invloed van het marktdenken daarop, maar zijn luchtiger en praktischer van aard. De Nederlandse maatschappij wordt aan de kaak gesteld door voetbalgekte (inclusief leuzen) te beschrijven, een gedicht van Hans Vaverey dient als uitgangspunt om aan te geven hoe moeilijk het voor dichters is om over de liefde te schrijven en Reugebrink bekritiseert het engagement van Joost Zwagerman en Arnon Grunberg terwijl hij meteen een kritische recensie geeft van Thomas Vaessens’ De revanche van de roman. Literatuur, autoriteit en engagement (2009). Vooral dankzij dit laatste hoofdstuk wordt Reugebrinks verzamelwerk een actueel betoog en geen herhaling van zetten.

M. Reugebrink - Het geluk van de kunst - Antwerpen: De Bezige Bij, 2012. ISBN 9789085423423 - Prijs: 19,50 euro


Kim van der Meulen




dinsdag 12 juni 2012

Uitreiking 2e Boekman Dissertatieprijs en presentatie Boekman 91, 6 juni 2012


‘Döner Kebab stamt niet gewoon uit Turkije, maar is ontwikkeld in Berlijn door Turkse Duitsers’. Migranten als ondernemers in de culturele industrie van het land van bestemming.

SPUI25 in Amsterdam was afgelopen woensdag het podium van de uitreiking van de 2e Boekman Dissertatieprijs voor kunst- en cultuurbeleid 2012 en de presentatie van Boekman 91 over kunst en onderzoek. In het verlengde daarvan organiseerde de Boekmanstichting het paneldebat ‘Verspild inzicht? over onderzoek en cultuurbeleid’.

Annick Schramme (hoogleraar Cultuurmanagement aan de Universiteit Antwerpen) sprak over de onafhankelijkheid en objectiviteit van onderzoek in relatie tot de economische agenda van met name de creatieve industrie, die op dit moment erg booming is. Liane van der Linden (directeur Kosmopolis Rotterdam) verhaalde over onderzoekers die al in een vroeg stadium betrokken worden bij de ontwikkeling van culturele producties, toegespitst op het voorbeeld van etnische ondernemers en superdiversiteit. Imagine IC en Kosmopolis Rotterdam laten bijvoorbeeld met de robot, de videoportretten van de restauranthouder en de ondernemeruitvinder samen, het achtergrond verhaal zien van de Döner Kebab en daarmee van de verschillende dimensies van actueel en transnationaal ondernemerschap. Als resultaat van de wisselwerking tussen onderzoek, cultuurproductie en erfgoededucatie.

Onder leiding van Paul Steenhuis (chef Cultuurredactie NRC) gingen de drie genomineerden voor de prijs van 2012 - Amanda Brandellero (EUR), Christian Handke (EUR) en Leentje Volker (TUD) - de discussie aan met de twee eerder genoemde sprekers. Aan de orde kwamen de objectiviteit en onafhankelijkheid van de onderzoeker, de vraag hoe die positie te handhaven is en de rol die onderzoekers kunnen spelen om de resultaten van hun onderzoek sterker uit te dragen.

De genomineerden plaatsen met hun onderzoeken namelijk grote kanttekeningen bij het huidige Nederlandse en Europese cultuurbeleid en doen voorstellen voor verbetering daarvan. Het gaat om drie onderzoeken over respectievelijk de invloed van etnische verscheidenheid op creatieve productieprocessen door Amanda, de veranderende rol van het auteursrecht in de muziekindustrie door Christian en blunderende overheidsfunctionarissen die architecten selecteren via Europese aanbestedingsprocedures door Leentje.

Juryvoorzitter Gillis Dorleijn (RUG) vertelde dat de jury voor de Boekman Dissertatieprijs 2012 zich geconfronteerd zag met drie excellente proefschriften. Alle drie zijn innovatief op hun terrein: dat van Amanda Brandellero avontuurlijk, van Christian Handke methodisch scherpzinnig, en van Leentje Volker praktisch toepasbaar. ‘Wie die drie zeer uiteenlopende proefschriften wil vergelijken stuit op het appels-en-peren-syndroom: een cliché, toegegeven, maar daarom in dit geval niet minder waar.’

De jury, die bestond uit Jaap Boter (VU en UvA) Helleke van den Braber (Radboud), Erik Hitters (EUR) en Judith Thissen (UU), heeft volgens Dorleijn echter na ‘lang en zorgvuldig beraad’ unaniem en van harte gekozen voor een proefschrift dat prikkelend en uitdagend is. ‘Waarin resultaten worden gepresenteerd die richting kunnen geven aan verder onderzoek op het terrein en die beleidsmakers iets kunnen leren. Het is een proefschrift waarmee wetenschappers en de culturele sector nog lang mee vooruit kunnen’. De winnende dissertatie is van Amanda Brandellero en heeft als titel The art of being different: exploring diversity in the cultural industrie. De eer ging helaas voorbij aan Christian Handke met zijn proefschrift The creative destruction of copyright: innovation in the record industry and digital copying en Leentje Volker met haar proefschrift Deciding about design quality: value judgements and decision making in the selection of architects by public clients under European tendering regulations. In het dankwoord ging Amanda in op wat het onderzoek haar heeft gebracht: ‘So what this thesis allowed me to delve are questions of cultural boundaries, and how they come to matter in the production and appreciation of cultural products. Cultures are increasingly deterritorialising and being reproduced, recreated and shaped through the serendipitous and deliberate encounters and exchanges across groups. As cultures travel, keeping them alive might also be to support them in their new environments, forms of expression and dynamic practices.’

‘In sum, my research concluded that diversity has different values. It can be both an economic force (of different forms) and a force for developing cultural identity. But those identities aren't fixed, and can be a means of bringing people together. Understanding these dynamics is the first step in a longer journey. A journey in which institutions learn and respond to what is happening on the ground.’

Ook Boekman 91 over Kunst en onderzoek werd gepresenteerd. Hierin komt naar voren dat bestuurders onderzoek met ongewenste uitkomsten het liefst in de la laten verdwijnen. Relevante cijfers en conclusies dringen maar mondjesmaat door tot de praktijk. Met als schoolvoorbeeld rapporten die de laatste tien jaar aandacht vroegen voor de groeiende kloof tussen podiumkunst en publiek. Commerciële consultants halen de meeste opdrachten binnen terwijl universitaire onderzoekers onvoldoende meedoen aan het binnenlandse cultuurdebat. Onderzoekers moeten meer van zich laten horen, is de conclusie. Vooral analyses op basis van harde cijfers zijn van belang. Daarom in het nieuwe nummer van Boekman een stevig pleidooi voor de Cultuurindex Nederland die de Boekmanstichting in samenwerking met het SCP wil gaan maken.

In het e-journal Cultural Policy Update dat eind juni verschijnt op de website van de Boekmanstichting komt co-creatie naar voren als een veelbelovende nieuwe vorm van kennisontwikkeling. Onderzoekers gaan allianties aan met kunstinstellingen voor de verzameling van onderzoeksmateriaal, of met de overheid voor de evaluatie vanaf het prille begin van gevoerd beleid. Een andere suggestie, hier en daar al uitgevoerd in de praktijk, is het beleggen van bijeenkomsten voor onderzoekers, cultuurmanagers en beleidsmakers om onderzoeksresultaten te bespreken. De Boekman Dissertatieprijs is een samenwerkingsverband van de Boekmanstichting met NWO Geesteswetenschappen. Uitgebreide informatie over de drie genomineerde dissertaties, de lijst met de 62 geselecteerde deelnemers aan de prijs met de titels van hun dissertaties en de 1e uitreiking van de Boekman Dissertatieprijs aan Marijke de Valck voor haar studie naar filmfestivals is te vinden op de website van de Boekmanstichting.

Marjolein van der Steen

woensdag 23 mei 2012

Concertinnovatie moet belangstelling voor klassieke muziek verbreden

Oude muziek in nieuwe jassen?

Tien jaar geleden was er een concertserie in Groningen waar de formule van klassieke muziek in een relaxte omgeving werd uitgeprobeerd. De deuren bleven open, je mocht in en uit lopen, drankjes waren toegestaan. De aanleiding vormde mijn boek over de concertetiquette. Onderzoek naar dat verschijnsel bracht het inzicht dat in de loop van een paar eeuwen mensen elkaar voor de lengte van een concert het zwijgen hadden opgelegd. Ik werd vaak gevraagd wat ik daar eigenlijk zèlf van vond. Ik ontweek die vragen omdat ik er eigenlijk geen antwoord op had. Nog steeds vind ik het ellendig als iemand de pianistieke hoogstandjes van een Meesterpianist stukhoest. Aan de andere kant begrijp ik dat de stiltedwang potentiële concertbezoekers afschrikt. In een recent verschenen vrolijk boekje geeft Johan Idema meer dan 40 voorbeelden van muzikale ontmoetingen tussen musici en repertoire. Verrassend en inspirerend om te lezen en ook bemoedigend voor al diegenen die geloven in de vitaliteit van klassieke muziek. Het interessante van Idema’s inventarisatie is dat alle voorbeelden afkomstig zijn van buíten de concertzaal: van parken en zwembaden tot musea en theatrale kerkgebouwen. Het merendeel van de gevallen betreft kleine ensembles of solisten. Die zijn van nature flexibeler dan grote orkesten, en daarmee sterker ingetuned op kansen die innovatie aanreiken. Op basis van de gevalsbeschrijvingen ontvouwt Idema twee strategieën over hoe het verder zou moeten: voeg een beeldverhaal of andere zintuiglijke prikkelingen toe aan de muziek om er zo een performance van te maken die je totaal in beslag neemt. En daarnaast: maak het klassieke repertoire urgenter door het te verbinden met actuele voorvallen. Dat gaat behoorlijk boven Groningen uit en daarmee lijkt buiten de concertzaal toch wel degelijk een nieuwe context voor ons kostbare muzikale erfgoed te zijn gevonden.

Regio - Randstad

Hoe het verder binnen die zalen moet, daarover breekt Miranda van Drie zich het hoofd. Zij publiceerde een scenariostudie met betrekking tot het Nederlandse orkestenbestel, op basis van een serie interviews en aanvullend bronnenonderzoek. Orkesten zijn – in tegenstelling tot de ensembles van Idema – vrijwel altijd veroordeeld tot intramurale bedrijvigheid. De zaaldiscipline geeft ze de mogelijkheid op te stijgen naar het hoogste niveau van muzikale excellentie, maar daarmee komt de concertetiquette weer om de hoek kijken. In de kosmopolitisch wereld van de Randstad lijkt dat minder problematisch. Daar is het type van de culturele omnivoor dik gezaaid. En die is gewend plezier af te wisselen met inspanning, ook in de cultuur. Dit type bezoeker wordt ook niet meteen afgeschrikt door een stevig bedrag dat voor een concertkaartje moet worden betaald. Dat zit ingebakken in zijn leefstijl. Buiten de Randstad wordt ook wel grif betaald, maar dan wel voor een muzikale amuse. Het is het domein van André Rieu. Een musicus die furore maakt op het Vrijthof, maar met zijn klassieke repertoire nooit is te vinden in het Concertgebouw. Die sociaalgeografische tweedeling bemoeilijkt de positie van het regionale orkest in het bestel. Het wordt door de subsidies gedwongen afstand te houden van André Rieu, maar een vergelijking met het Koninklijk Concertgebouworkest pakt vrijwel altijd ongunstig uit. Miranda van Drie probeert deze spagaat te neutraliseren door er een kwadrant van te maken. De linkerhelft van dat kwadrant krijgt veel subsidie, de rechterhelft weinig of geen. Linksboven heeft het genoemde Concertgebouworkest zich geposteerd. Het heeft in Nederland als enig symfonieorkest een top bereikt die is te vergelijken met het Rijksmuseum. Linksonder plaatst Van Drie (blazers) ensembles, die nieuwe routes vinden waarlangs ze nieuw klassiek repertoire aan de man brengen. Rechtsboven profiteert de klassieke muziek van events als de EK, van het publiek dat kaartjes koopt voor concerten met Music for the Millions. En rechtsonder zijn muziekorganisatoren bezig langlopende verkoopformats te vinden waardoor zij met één of een paar producties jaren achtereen in hun inkomsten kunnen voorzien. Van Drie voorziet nogal wat migratie van de regionale orkesten, waarbij de overheden de richting aangeven. Het beste zou toch zijn als ze door de regio worden omarmd. Maar de regio hoopt natuurlijk dat het rijk blijft betalen... De twee boeken geven stof tot denken, debat en dialoog. Ze verschijnen op een moment dat de rijksoverheid zelf met haar eigen scenario komt: fuseren. Dat scenario zien we al vanaf de jaren 1970 periodiek de kop opsteken. Het is het scenario van het chronisch vooruitgeschoven keuzemoment. Aan de onderzoekers zal het niet liggen, die komen met voldoende stof tot nadenken, tot het legitimeren van keuzen. Nu maar blijven hopen dat het kwartje een keer valt bij de verzamelde bestuurders.

Cas Smithuijsen

Miranda van Drie, Erfgoed of innovatie. De toekomst van het orkestbedrijf. Forque Press, 2012. Prijs: 24,50 euro

Johan Idema, Present! Rethinking Live Classical Music. Muziek Centrum Nederland, 2012. Prijs: 23,95 euro

Cas Smithuijsen, Stilte! Over het ontstaan van concertetiquette. Podium, 2001. Uitverkocht, beschikbaar in bibliotheek Boekmanstichting

woensdag 9 mei 2012

Evert van Straaten: Verlangen naar volmaaktheid: 21 jaar verzamelen door het Kröller-Müller Museum

Ruim 100 jaar geleden begon Helene Kröller Müller met verzamelen. In 1908
deed ze haar eerste belangrijke aankopen en na een aantal jaren had ze al een verzameling van wereldfaam bij elkaar gebracht, geadviseerd door kunsthistoricus H.P.Bremmer en met financiële steun van haar echtgenoot Anton Kröller. Kunsthistorica Eva Rovers promoveerde in 2011 aan de Universiteit van Groningen op een uitgebreide biografie over het leven en de totstandkoming van de kunstverzameling van Helene Kröller-Müller, De eeuwigheid verzameld (zie Boekman 89, p. 110-111 voor een boekbespreking).

Evert van Straaten, 21 jaar (tot 2012) directeur van het museum Kröller-Müller en betrokken bij de uitbreiding van de kunstverzameling maakt de balans op in zijn gelijknamige afscheidstentoonstelling Longing for perfection, te zien in het museum van 1 april tot 28 oktober 2012. Veel werken zijn nog maar zelden getoond of zelfs voor het eerst te zien. Naast bekende werken als het Uiltje van Pablo Picasso of The Paintings (with Us in the Nature) zijn er bijzondere werken te zien van Armando, Jo Baer, Louise Bourgeois, Daan van Golden, Matt Mulligan, Anselm Kiefer, Bruce Naumann, herman de vries, Franz West, Rémy Zaugg en vele andere kunstenaars.

Van Straaten legt als het ware verantwoording af aan Kröller-Müller voor zijn keuzes en de aankopen onder zijn directeurschap . Het begrip utopie is daarin altijd een belangrijke leidraad in termen van het streven naar een ideaal dat met veel ‘idealistische’ werken in de verzameling verbonden kon worden. Hij acht het in zijn functie als directeur, overigens evenals zijn voorgangers Bram Hammacher (die de verzameling vooral uitbreidde op het terrein van beeldhouwkunst) en Rudi Oxenaar (die zorg droeg voor de uitvoering van de nieuwbouwplannen voor het museum van Wim Quist en betrokken was bij de overdracht van de particuliere collectie van verzamelaar Martin Visser (400 werken), van groot belang dat de door Kröller-Müller gekozen lijn aanwezig blijft in de collectie. De opvolgster van Evert van Straten is Lisette Pelsers, afkomstig van het Rijksmuseum Twenthe waar zij vanaf 2009 directeur was en daarvoor conservator.

Belangrijke toevoegingen in de collectie onder het bewind van Van Straaten zijn in de eerste plaats, op het gebied van de klassiek modernen, werken van kunstenaars van De Stijl en hun tijdgenoten met als doel hun wereldverbeterende bedoelingen een extra accent te geven en hun ruimtelijk werk een belangrijke plaats te geven in de verzameling en daardoor parallellen met de hedendaagse kunst te kunnen trekken. Op de tweede plaats een accent op beeldende kunst uit de jaren 70 waarin de kunstenaars weer op zoek gaan naar de essentie van kunst. Deze onderzoekende kunst zag Van Straaten als een importante schakel tussen de pionierende kunstenaars van voor de oorlog en de toonaangevende kunstenaars van nu. Op de derde plaats noemt hij de kunstenaars die hij beschouwt als hedendaagse kritische geesten die volgens hem alle nuances tussen empathie en kritiek in hun werk laten zien, maar nooit een cynische visie hebben en op de vierde plaats de hedendaagse utopisten, die enerzijds bewust het principe van vernietigen en opbouw toepassen en dat mengen met een besef van vergankelijkheid waarin melancholie en ironie doorschemeren. Als laatste een wandeling langs een aantal aanwinsten in de beeldentuin.

Uitgaande van het utopiebegrip en analyse van de collectie zijn de leidende thema’s door directeur en medewerkers bij het verzamelen verder uitgewerkt. Dit leidde tot een nieuwe lijn met tegenstellingen en begrippen die enerzijds houvast geven bij het kiezen van kunst en anderzijds de collectie laten ademen zoals utopie en wetenschap/cognitie, destructie en opbouw, empathie en kritiek, tijd en ruimte, melancholie en ironie en natuur en cultuur. Ook wordt in het museum de kwetsbaarheid van de kunst gekoppeld aan de kwetsbaarheid van de natuur.

Het totaalbeeld van de verzameling is een driedimensionaal spinnenweb met in het hart de werken uit de oorspronkelijke Kröller-collectie: er is een grote samenhang maar om van het ene naar het andere kunstwerk te komen moeten soms heel veel kruispunten overgestoken worden. Als men zich daarop instelt dan loont het, zoals Van Straaten ook betoogt, om van Vincent van Gogh naar Anselm Kiefer te gaan, van James Ensor naar Jan Fabre of van Piet Mondriaan naar Ad Reinhardt.

Alle inhoudelijke aspecten van de verzameling komen uitgebreid en in historisch perspectief aan de orde. De motivatie voor de uitbreiding van de collectie in de loop der tijd met nieuwe aanwinsten wordt door Van Straaten heel nauwkeurig en precies maar ook vanuit gepassioneerde en inhoudelijke betrokkenheid beschreven. Gevolg is wéér een prachtig boek over het museum met hele mooie afbeeldingen en de basisgegevens van alle sinds 1991 verworven werken toegevoegd.

Evert van Straaten, Verlangen naar volmaaktheid: 21 jaar verzamelen door het Kröller-Müller Museum. Stichting Kroller-Müller Museum, 2012. Prijs: 34,50 euro.

Truus Gubbels

vrijdag 4 mei 2012

Urgentie stond centraal tijdens ‘De staat van het boek’

Urgentie en met name het gebrek daaraan was een terugkerend thema tijdens het 4e KVB-symposium “De staat van het boek”, op 24 april in de sfeervolle Beurs van Berlage in Amsterdam. De bijeenkomst werd voor het eerst georganiseerd in samenwerking met de Vlaamse collega’s. De Vlaamse editie had een dag eerder in Antwerpen plaatsgevonden.

Het was jammer voor degenen die voortijdig het pand hadden verlaten, want het sluitstuk van de bijeenkomst, de Tiele-lezing, bleek het vuurwerk te zijn waar iedereen de hele dag op had zitten wachten. Werd het toch nog echt spannend op de bijeenkomst van KBV-leden! Door interessante openingspeeches van onder andere Rene Bego van Mo’media en Jos Debeij, OB Deventer en bestuurslid VOB, o.l.v. dagpresentator Frenk van der Linden, kwam de zaal tot leven. Na deze aftrap ging een ieder zijns weegs naar een van de drie sessies: uitgeverij-boekhandel, boekhandel-bibliotheek en marktcijfers.

Ik bezocht de sessie boekhandel-bibliotheek waar onder de hoede van Frank Huysmans (Siob, Uva) werd gezocht naar aanknopingspunten voor de samenwerking tussen deze partijen. Dit leverde niet veel nieuws onder de zon op. Na een korte pauze volgde de tweede serie van 3 soortgelijke sessies. Ditmaal woonde ik de sessie uitgeverij-bibliotheek bij, wederom o.l.v. Frank Huysmans. Helaas bleek er weinig eer te behalen dankzij de ietwat starre houding van de uitgeverskant. Tot soortgelijke conclusies kwamen ook de 3 gesprekleiders van de dag: Frank Huysmans, Lisa Kuitert en Adriaan van der Weel tijdens de plenaire slotzitting.

Joost Kirch reikte de Tiele-scriptieprijs uit aan Chiara Piccoli. Zij behaalde met de beloonde scriptie ‘Publishing in the Republic of Letters: The Theasurus Antiquitatum et Historiarum Italiae' haar Master Book and Digital Media aan de Universiteit Leiden. Uiteindelijk kwamen we bij het verfrissende sluitstuk van de dag: de Tiele-lezing door Arne Gast, partner van McKinsey & Company. Overrompelend, duidelijk, dicht op de huid. Hier kan je wat mee! Hij refereerde eerst aan de diverse sessies die hij zelf had bijgewoond en begon met de opmerking dat het naar zijn mening de hele dag was blijven hangen om het ebook en het boek.

Als kind uit een boekhandel- en uitgeverijgeslacht (en dit verschafte hem geloofwaardigheid), waste hij zijn publiek de oren. Hij schetste de ontwikkelingsgeschiedenis van organisaties. Het ouderwetse credo ‘hoe groter hoe beter’ gaat nu niet meer op, legde hij uit. Bedrijven gaan eerder failliet en boeken minder resultaten. Alleen bedrijven die zichzelf telkens opnieuw uitvinden en eigen identiteit vasthouden overleven ook ten tijde van verandering en zelfs in slechte markten. Hierbij geeft hij als voorbeeld SouthWest Airlines en Toyota. Waar gaat het om? Om morgen te presteren moet je o.a. sneller vernieuwen (dan de concurrent), richting geven. Welke rol kies je? Genoemd worden NU.nl als aggregator, Spotify met haar service en een prachtig voorbeeld van de supermarkt Tesco in de Koreaanse markt waar alles gericht is op thuisbezorgen. Posters ophangen met per product een QR-code zodat mensen via de mobiel een boodschappenlijstje kunnen maken en laten thuisbezorgen door de supermarkt. Misschien iets voor bibliotheken in de toekomst?

Een aantal van zijn overtuigingen t.a.v. het boekenvak kwamen naar voren: ‘books vs ideas’, ‘collective vs solo’. Belangrijkste in het geheel is om het geloof en gedrag te veranderen (het systeem) door een goede/sterke/uitdagende visie en motivatie, verhaal met duidelijk voorbeeld/leidersgedrag tonen, verwachtingen t.a.v. personeel, training om de mindset anders te krijgen. Wat en hoe gedeeld door waarom en wie.

Na afloop van een gezellige netwerkborrel kreeg iedere bezoeker de Tiele-publicatie ‘Schakels in de keten van het boek’, het tweede deel in de reek Boeketje Boekwetenschap, mee naar huis. In dit boekje doen de vier Tielehoogleraren Arianne Baggerman, Paul Hoftijzer, Gerard Unger en Adriaan van der Weel verslag van interessant boekwetenschappelijk onderzoek.

Marjolein van der Steen