donderdag 19 mei 2011

De overheid en het mecenaat - water en vuur?

‘Waarom geen Museumjaarkaart of bibliotheekpas in het kerstpakket?’ Dat was één van de suggesties van Sigrid Hemels, hoogleraar Belastingrecht aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, tijdens een bijeenkomst over mecenaat, op 18 mei bij SPUI25. Sinds maart organiseren SPUI25 en het Prins Bernhard Cultuurfonds een zesdelige lezingenreeks over mecenaat. Het onderwerp wordt vanuit diverse invalshoeken en telkens door verschillende sprekers belicht. Op 18 mei werd ingegaan op de voorwaarden voor een vruchtbare voedingsbodem voor het mecenaat. Op welke manier kunnen fiscale en overheidsinvloeden de geefcultuur in Nederland stimuleren? Wat is idealiter de rol van de overheid bij het stimuleren van het mecenaat in Nederland? En wat is de realiteit?
Adriana Esmeijer, directeur van het Prins Bernhard Cultuurfonds, heette de aanwezigen welkom. De belangstelling was groot, net als tijdens de vorige bijeenkomsten. Esmeijer vreest de gevolgen van de bezuinigingen en verwacht, na juni, wanneer de staatssecretaris van zich heeft laat horen, een enorme toename van het aantal aanvragen bij het PBF. Maar ook het aantal fondsen-op-naam, te beschouwen als een vorm van modern mecenaat, zal groeien. Nu zijn het er circa 260.
Aan de hand van historische voorbeelden besprak Ellinoor Bergvelt vervolgens het Nederlandse mecenaat sinds 1795, met voorbeelden als Pieter Teyler en Adriaan van der Hoop. Hoe lagen de verhoudingen tussen overheid en particuliere kunstliefhebbers en wat kan het verleden ons leren? Bergvelt had op grond van haar analyse een duidelijke boodschap: mocht je als particulier een kunstcollectie willen nalaten, dan kun je het beste een stichting in het leven roepen én zorgen voor een flinke som geld ten behoeve van het onderhoud en het beheer van de collectie. Want in het verleden heeft de overheid zich niet altijd een betrouwbare beheerder getoond. Nederland kent geen traditie op het gebied van kunstmecenaat, legde Bergvelt uit.
Sigrid Hemels ging daarna in op de vraag of fiscale voordelen ook daadwerkelijk een geefcultuur tot stand kunnen brengen. De fiscale voordelen in Nederland zijn niet gering, legde Hemels uit. Maar fiscaliteit is op zich geen voorwaarde voor het bewerkstelligen en onderhouden van een geefcultuur. Wel kan het een stimulerende werking hebben. De overheid steunt mecenaat, maar het is aan culturele instellingen om nu eindelijk eens meer hun best te gaan doen om een geefcultuur te creëren! Ze moeten proberen met name de middengroep aan te spreken, de mensen die goed verdienen, regelmatig een voorstelling of museum bezoeken en bereid zijn om er méér geld voor uit te trekken. Zoek je publiek op en behandel ze met respect, was haar boodschap voor culturele instellingen. Ze benadrukte het belang van een geefcultuur: particulieren zijn niet alleen interessant als geldschieters, maar bieden als zodanig ook een meer stabiele basis dan de overheid en vormen het draagvlak voor kunst en cultuur. ‘Giften versterken de band tussen een instelling en de gever’.
Cees de Graaff, directeur van de SICA (Stichting Internationale Culturele Activiteiten), vergeleek de situatie van mecenaat in Nederland met die in andere landen. In Turkije wordt 95% van de cultuur gefinancierd door het mecenaat en in Brazilië kunnen bedrijven 20% van de Vennootschapsbelasting investeren in cultuur. In Frankrijk en Duitsland is er veel meer belangstelling en waardering bij de overheid voor kunst en cultuur, legde hij uit. Nederland gaat zwaar gebukt onder een gebrek aan waardering voor kunst en cultuur. Hij toonde zich bezorgd. De fiscale wetgeving in Nederland is weliswaar niet slecht, maar de overheid ziet kunst slechts als franje. ‘Trek de gordijnen open en haal inspiratie van buiten’, was zijn emotionele oproep aan het kabinet.
Hans den Hartog Jager leidde de discussie tussen de drie sprekers. Een van de kwesties die werden besproken was het feit dat de overheid zich meer zou moeten inspannen om het mecenaat te stimuleren, door middel van wetgeving maar ook door te zorgen voor een gezond cultureel klimaat. Verder was iedereen het er over eens dat het mecenaat nooit de rol van de overheid kan overnemen. Esmeier: ‘Wij zijn allemaal mecenassen, maar de basis moet door de overheid worden gelegd’. Vanuit de zaal waren er meerdere reacties te beluisteren. Renée Steenbergen benadrukte dat het mecenaat ook voor experimentele kunst een belangrijke rol speelt. Zij ziet de toekomst van het mecenaat met optimisme tegemoet. Minder positief was Maarten Asscher. De oproep aan de cultuursector, vanuit de zaal door Julienne Straatman, om nu eindelijk eens grondig te gaan samenwerken, ook op het gebied van mecenaat, vond bij Asscher geen weerklank. ‘Dat gaat echt niet lukken, de sector is te heterogeen’, riep hij uit. Eigenlijk benoemde hij daarmee het dilemma van deze gehele bijeenkomst: het is lastig praten over de overheid, de sector en het mecenaat, alsof het eenduidige begrippen zijn. De vraagstelling had scherper gekund. Straatman liet het er overigens niet bij. Ze legde uit dat de sector al veel eerder over samenwerking had moeten nadenken. Maar instellingen zijn alsmaar bang voor verlies van hun eigen positie en hebben daardoor geen antwoord op de huidige ontwikkelingen. Aldus Straatman. Later merkte Asscher op dat in de Verenigde Staten bestuursleden van culturele instellingen tevens gulle gevers zijn, terwijl dat in Nederland niet het geval is. Hemels viel hem bij: ‘Bestuurders roepen particulieren op om geld te schenken, maar zelf doen ze het niet!’ En waarom zou je als instelling eigenlijk een politicus in je bestuur wensen?’, vroeg Hemels. ‘Ga beter op zoek naar rijke particulieren en het bedrijfsleven.’ Nog een laatste tip van Hemels: Geef geld aan cultuur in plaats van een handtekening onder een petitie. 'Put your money where your mouth is’.

Jack van der Leden

Geen opmerkingen:

Een reactie posten