Maandag 3 oktober stond de oogst van KOERS KUNST centraal in Pakhuis De Zwijger in Amsterdam. Buiten was het fraai weer. Desondanks kwamen circa 150 mensen naar de bijeenkomst, bestaande uit een presentatie door initiatiefnemer Johan Idema en een discussie m.m.v. Dingeman Kuilman (collegevoorzitter van ArtEZ hogeschool voor de kunsten), Nanette Ris (directeur muziekcentrum Vredenburg) en Hans Maarten van den Brink (directeur Mediafonds). De gespreksleiding was in handen van Ilona Eichhorn. Met uitroepen als ‘U haalt adem, dus u wilt vast iets vragen!’, slaagde ze er in de aandacht vast te houden. Een beetje vreemd, was het wel.
KOERS KUNST is een landelijke brainstorm, opgezet door Idema en Simon van den Berg, bedoeld om de mogelijkheden voor vernieuwing in de wereld van kunst en cultuur te verkennen. Van april tot juli kreeg iedereen die kunst en cultuur een warm hart toedraagt de kans om zijn of haar ideeën aan te dragen. De beste initiatieven werden online verspreid (zie www.koerskunst.nl) en becommentarieerd door een panel van deskundigen. Sinds april hebben circa 10.000 belangstellenden op enigerleiwijze hun stem laten horen op de interactieve website, twitter of andere media. De sector mag dit niet negeren, aldus Idema, die nog benadrukte dat het project al voor de bezuinigingen was ontstaan. De behoefte aan vernieuwing in de kunstwereld dateert al van daarvoor.
De resultaten van het project kregen hun neerslag in een publicatie, die de eerste honderd bezoekers van de bijeenkomst kregen uitgereikt. Johan Idema presenteerde aan de hand van een powerpoint een terugblik op het project en lichtte de belangrijkste conclusies toe. Hij bracht ze onder in drie zogenaamde routes: 1. Van bekijken naar begrijpen; 2. Van bestoken naar betrekken; 3. Van binnenkant naar buitenkans. De belangrijkste conclusie was: echte vernieuwing draait om meer dan financiering en publiek. Het begint bij de missie, ambities en bedrijfsprocessen. Frisse ideeën kunnen leiden tot vernieuwing in de praktijk, aldus Idema.
Het panel kwam vervolgens aan het woord. Aanpassen of uitsterven? Dat was de eerste stelling die Eichhorn de gasten voorlegde. Aanpassen natuurlijk, reageerden ze. Instellingen zijn al druk bezig, legde Ris uit. Er volgden meer stellingen, soms gebaseerd op vragen vanuit het publiek. Bijvoorbeeld de vraag: Is de sector niet allang bezig met de drie genoemde routes? (ja, min of meer...) Ook de kwestie elitekunst versus populaire cultuur dook op. Moeten kunstinstellingen en kunstenaar zich richten op de inhoud of op vermaak? De meningen waren licht verdeeld, maar uiteindelijk was men het er over eens dat het zaak is publiek te betrekken bij kunstuitingen door het ervoor te enthousiasmeren, en niet dwingend ´vóór te schrijven´. Wie maakt zich tegenwoordig nog werkelijk druk om het toegankelijk maken van kunst? Wat is er eigenlijk mee mis wanneer Oprah Winfrey in haar boekenclub op weinig literaire wijze een lans breekt voor Tolstoj’s Anna Karenina en het boek daarmee tot bestseller weet te transformeren? Helemaal niets! ‘Het gaat er om dat publiek zich realiseert dat het boek over hen gaat, en dus een bepaalde relevantie voor ze heeft. Ze stellen zich er vervolgens voor open’, legde Kuilman uit. ‘Daarom moet je je als instelling verdiepen in de belevingswereld van je publiek’.
Kuilman kon zich ook vinden in het voorstel vanuit de zaal voor trapsgewijze instroom. Niet iedereen wil hetzelfde, pas je aanbod daar op aan. De een wil meer inhoud en diepgang, een ander komt puur om zich te vermaken. Het is niet het een of het ander, je kunt je aanbod ook variëren. Idema noemde nog een ander voorbeeld: rondleidingen in musea. Bezoekers leren kijken naar wat ze eerst wel zagen, maar misschien niet ‘ begrepen’. In het geval van bepaalde kunstuitingen bestaat er van oudsher weliswaar een zekere afstand tot het grote publiek, zoals bij poëzie. Dat neemt niet weg dat het tijd wordt dat er weer eens iets wordt ondernomen om ook deze afstand te beslechten, aldus Kuilman. De Nacht van de poëzie was een prachtig initiatief, maar is al weer een paar decennia oud. ‘Kortom, tijd om iets nieuws te verzinnen’. Vanuit de zaal werd hem het verwijt gemaakt dat hij teveel op de hoge kunst inzette. Hiphop is eigenlijk ook poëzie en daar luisteren veel meer mensen naar. Zo kwam ook deze discussie weer terug bij het onderscheid hoge en lage kunst.
Nanette Ris zette in heldere woorden uiteen dat de moeizame onderlinge verhoudingen bij de realisatie van Het Muziekpaleis in Utrecht de betrokken partijen de afgelopen maanden hebben gedwongen te kijken naar de eigen DNA en interne discussies te voeren over missie en doelstellingen. Tivoli zag Vredenburg vooral als elitaire kunst, andersom zag Vredenburg de popzaal vooral als bierschenker. Je moet dan vooral niet in het defensieve schieten, maar proberen te achterhalen waar die vooroordelen op berusten. Vanuit haar ervaringen onderstreepte ze de bevindingen van Idema en Van de Berg. Organiseer je eigen zelfkritiek, was haar aanvullend devies. Experimenteer met formats, probeer nieuw publiek te overtuigen, spring niet direct in een defensieve houding. ‘Luister naar je publiek’. Hans Maarten ten Brink viel haar bij. ‘Als instelling moet je gaan waar je publiek is.’
Idema benadrukte dat hij hoopt dat financiers dezelfde richtlijnen volgen bij het ondersteunen van initiatieven. Fondsen en andere geldschieters zouden meer eisen moeten stellen aan de subsidiënt om de drie routes te volgen. De in de zaal aanwezige vertegenwoordigers van fondsen lieten zich daar nog niet zo duidelijk over uit. Het is aan de instellingen om naast het produceren ook het experiment ruimte te bieden, maar daarvoor hebben ze de steun van geldschieters nodig. Ook zouden die geldschieters minder geld voor de producties kunnen geven en meer voor publiciteit en marketing. Vooralsnog gaat subsidie vooral naar de productie en komt promotie op een tweede plan. Hans Maarten ten Brink bepleitte meer samenwerking tussen de fondsen. Iets wat het Mediafonds de afgelopen jaren al in de praktijk heeft gebracht.
Een feestelijke borrel rondde de bijeenkomst af. De versnaperingen waren overigens op kosten van de gebruiker. Het leek rechtstreeks afkomstig uit de ideeënkoker van KOERS KUNST.
U kunt de publicatie vinden op www.koerskunst.nl
Jack van der Leden en André Nuchelmans
Het laatste nieuws van de redactie van Boekman en medewerkers van de Boekmanstichting op het gebied van symposia, benoemingen, promoties, publicaties.
dinsdag 4 oktober 2011
vrijdag 23 september 2011
De koopman en de kunstenaar. Hoe kunst en handel elkaar – kunnen – versterken
Op de toepasselijke locatie het ING House vond op 22 september de door Sica samen met ING georganiseerde bijeenkomst De koopman en de kunstenaar plaats. Na een heldere keynotespeech van Paul Hughes werd in een plenaire discussie uitgebreid ingegaan op de samenwerkingsverbanden bij de wereldtournee die het Koninklijk Concertgebouw Orkest (KCO) in 2013 gaat houden. Na 3 parallelle workshops legde dagvoorzitter Rob Vermaas de Vlaming Hugo de Greef een aantal vragen voor op het middagthema. Een mooi afgerond programma waarin de deelnemers vol ideeën en goede moed weer vertrokken.
Na een kort welkomstwoord door Jan Kennis, adjunct-directeur bij Sica, stak Paul Hughes van wal. Hughes is mede-oprichter en strategisch directeur van Lava, dat zich bezighoudt met branding en design. In slechts een kwartier deed hij uit de doeken waar Nederlandse kunstinstellingen en kunstenaars vaak in de fout gaan als zij zich in het buitenland willen presenteren. De titel van de lezing,Sweet spot, verwees naar de kracht van samenwerking. De kracht zit hem in de combinatie niet in de individuele elementen. De combinatie van koolstof, waterstof en zuurstof levert suiker. Hetzelfde geldt voor de Nederlandse cultuur. Momenteel wordt het vooral op individueel niveau gepromoot, terwijl een combinatie veel meer op kan leveren. Het brandverhaal is daarbij van belang (Why? What? How?). ‘It’s not what you do, it’s how you do it’, hield Hughes de aanwezigen voor. ‘Connect your stories and unify under the Dutch brand’. Kenmerken van het Nederlandse merk zijn ‘pragmatic openmindedness, collaborative diversity and local/global’. Treed daar collectief mee naar buiten en verplaats je in de buitenstaander. Hoe kijkt die tegen je aan?
De plenaire discussie over de wereldtournee van het KCO gaf direct aan hoe je dit model in praktijk kunt brengen. In het panel zaten vertegenwoordigers van het KCO en van partners waarmee het de wereldtournee organiseert. Jan Meddens, manager corporate relations & sponsoring bij het KCO, legde kort uit wat de wereldtournee inhoudt en hoe het KCO dit organisatorisch aan gaat pakken. Rutger Hamelynck, global head sponsorship bij ING, vertelde dat ING als sinds 1989 partner is van KCO. De merkverhalen van ING en KCO passen goed bij elkaar en ze hebben beide belang bij internationale optredens. De optredens bieden ING goede mogelijkheden contacten in het buitenland aan te halen. Een andere partner is de AVRO. Willemijn Maas, algemeen directeur van de AVRO, overtrof ING door mee te delen dat de banden tussen AVRO en KCO al bijna 90 jaar oud zijn. De AVRO wil kunst en cultuur toegankelijk maken bij een breed publiek, maar is daarbij op zoek naar andere vormen dan een pure concertregistratie. De bedoeling is dan ook om een roadmovie van de wereldtour te maken. Jan van Weijen, verbonden aan de Nederlandse ambassade in Londen, maakte duidelijk wat de ambassade voor het KCO kan betekenen als het Groot-Brittannië aandoet en welke mogelijkheden optredens van het KCO aldaar de ambassade bieden. Het KCO is daarbij een visitekaartje waar je als ambassade mee voor de dag kunt komen door bijvoorbeeld buitenlandse investeerders voor het concert uit te nodigen. Agentschap NL biedt het KCO vooral contacten in de landen die tijdens de wereldtournee aangedaan worden, zo lichtte Vincent Stokman toe. Kunst en cultuur worden daar vooral gebruikt om contacten voor het bedrijfsleven te leggen en te onderhouden.
Tot besluit kwam dagvoorzitter Rob Vermaas terug op de samenwerking en hoe dit als voorbeeld voor andere culturele instellingen zou kunnen werken. Hier kwam naar voren dat je als culturele instelling niet kost wat kost het buitenland voor ogen moet houden. Veel instellingen zijn daar ook niet voor bedoeld. Als je echter naar het buitenland wilt, is het van belang daar een helder en goed onderbouwd plan voor op te stellen, waarmee je bij eventuele partners aan kunt komen. Het KCO heeft wat dat betreft als wereldvermaard orkest dat overal welkom is een duidelijke voorsprong. ING verbindt zich niet aan optredens van het KCO. Zo heeft ING geen enkel belang in Zuid-Afrika. Daar zal het zich dan ook niet met het KCO afficheren. Het zal echter niet moeilijk zijn daar een andere partner voor te vinden. Willemijn Maas bracht in dat het model niet alleen internationaal maar ook nationaal bruikbaar is. ING gaf in de persoon van Hamelynck te kennen dat als kunstinstellingen ondernemend zijn, het ING daar graag bij aanhaakt.
Na een korte pauze werden de aanwezigen verdeeld over 3 workshops: Hoe weet ik wat ik waard ben? Het buitenland gold als voorbeeld. En wat doet de koppelaar? Ik was ingedeeld bij de eerste workshop waar Steven Kop, creatief directeur van adviesbureau Creatieve Koppen, een inleiding hield over de werkwijze van zijn bureau. Aan de hand van een aantal pitches werden de aanwezigen uitgedaagd mogelijke oplossingen aan te dragen. Zoals in het huidige klimaat te verwachten, betrof het vooral het zoeken van financiers voor projecten. Het viel me op hoeveel oplossingen mensen uit de kunst- en cultuursector hier in korte tijd voor aan kunnen dragen. Zo werd een pianist die een festival wilde organiseren waar pianisten en drummers voorstellingen gaven door de aanwezigen gekoppeld aan een datingbureau of een bedrijf met veel duobanen. Kop kwam zelf met het voorbeeld van de Cliniclowns die meer voorstellingen wilden geven, maar hoe dat te financieren? Hij stelde daarop voor de cliniclowns ook in het bedrijfsleven in te zetten. Door daar een ziekenhuisclown voor op te offeren, konden 3 anderen extra in het ziekenhuis aan de slag. Een reden om de banden met het bedrijfsleven op andere manier aan te halen dan alleen als directe financier.
Een kort interview met Hugo de Greef, momenteel adviseur van de Vlaamse regering over de vormgeving van haar internationaal cultuurbeleid, besloot de bijeenkomst. Op de vraag naar zijn mening over de combinatie kunst en koopman was De Greef duidelijk. Dit levert in een aantal gevallen zeker goede combinaties op, maar het dient geen uitgangspunt te zijn. Net zo min als het uitgangspunt dat de overheid eigen inkomsten van cultuur- en kunstinstellingen een op een matcht. De kunst- en cultuursector is daarvoor te divers en de verschillen tussen de verschillende sectoren zijn daarvoor te groot. Een orkest is niet te vergelijken met een filmregisseur of beeldend kunstenaar. Maar zoals ING-medewerker Rutger Hamelynck in de paneldiscussie al aangaf: ‘op ieder potje past een dekseltje’.
André Nuchelmans
Na een kort welkomstwoord door Jan Kennis, adjunct-directeur bij Sica, stak Paul Hughes van wal. Hughes is mede-oprichter en strategisch directeur van Lava, dat zich bezighoudt met branding en design. In slechts een kwartier deed hij uit de doeken waar Nederlandse kunstinstellingen en kunstenaars vaak in de fout gaan als zij zich in het buitenland willen presenteren. De titel van de lezing,Sweet spot, verwees naar de kracht van samenwerking. De kracht zit hem in de combinatie niet in de individuele elementen. De combinatie van koolstof, waterstof en zuurstof levert suiker. Hetzelfde geldt voor de Nederlandse cultuur. Momenteel wordt het vooral op individueel niveau gepromoot, terwijl een combinatie veel meer op kan leveren. Het brandverhaal is daarbij van belang (Why? What? How?). ‘It’s not what you do, it’s how you do it’, hield Hughes de aanwezigen voor. ‘Connect your stories and unify under the Dutch brand’. Kenmerken van het Nederlandse merk zijn ‘pragmatic openmindedness, collaborative diversity and local/global’. Treed daar collectief mee naar buiten en verplaats je in de buitenstaander. Hoe kijkt die tegen je aan?
De plenaire discussie over de wereldtournee van het KCO gaf direct aan hoe je dit model in praktijk kunt brengen. In het panel zaten vertegenwoordigers van het KCO en van partners waarmee het de wereldtournee organiseert. Jan Meddens, manager corporate relations & sponsoring bij het KCO, legde kort uit wat de wereldtournee inhoudt en hoe het KCO dit organisatorisch aan gaat pakken. Rutger Hamelynck, global head sponsorship bij ING, vertelde dat ING als sinds 1989 partner is van KCO. De merkverhalen van ING en KCO passen goed bij elkaar en ze hebben beide belang bij internationale optredens. De optredens bieden ING goede mogelijkheden contacten in het buitenland aan te halen. Een andere partner is de AVRO. Willemijn Maas, algemeen directeur van de AVRO, overtrof ING door mee te delen dat de banden tussen AVRO en KCO al bijna 90 jaar oud zijn. De AVRO wil kunst en cultuur toegankelijk maken bij een breed publiek, maar is daarbij op zoek naar andere vormen dan een pure concertregistratie. De bedoeling is dan ook om een roadmovie van de wereldtour te maken. Jan van Weijen, verbonden aan de Nederlandse ambassade in Londen, maakte duidelijk wat de ambassade voor het KCO kan betekenen als het Groot-Brittannië aandoet en welke mogelijkheden optredens van het KCO aldaar de ambassade bieden. Het KCO is daarbij een visitekaartje waar je als ambassade mee voor de dag kunt komen door bijvoorbeeld buitenlandse investeerders voor het concert uit te nodigen. Agentschap NL biedt het KCO vooral contacten in de landen die tijdens de wereldtournee aangedaan worden, zo lichtte Vincent Stokman toe. Kunst en cultuur worden daar vooral gebruikt om contacten voor het bedrijfsleven te leggen en te onderhouden.
Tot besluit kwam dagvoorzitter Rob Vermaas terug op de samenwerking en hoe dit als voorbeeld voor andere culturele instellingen zou kunnen werken. Hier kwam naar voren dat je als culturele instelling niet kost wat kost het buitenland voor ogen moet houden. Veel instellingen zijn daar ook niet voor bedoeld. Als je echter naar het buitenland wilt, is het van belang daar een helder en goed onderbouwd plan voor op te stellen, waarmee je bij eventuele partners aan kunt komen. Het KCO heeft wat dat betreft als wereldvermaard orkest dat overal welkom is een duidelijke voorsprong. ING verbindt zich niet aan optredens van het KCO. Zo heeft ING geen enkel belang in Zuid-Afrika. Daar zal het zich dan ook niet met het KCO afficheren. Het zal echter niet moeilijk zijn daar een andere partner voor te vinden. Willemijn Maas bracht in dat het model niet alleen internationaal maar ook nationaal bruikbaar is. ING gaf in de persoon van Hamelynck te kennen dat als kunstinstellingen ondernemend zijn, het ING daar graag bij aanhaakt.
Na een korte pauze werden de aanwezigen verdeeld over 3 workshops: Hoe weet ik wat ik waard ben? Het buitenland gold als voorbeeld. En wat doet de koppelaar? Ik was ingedeeld bij de eerste workshop waar Steven Kop, creatief directeur van adviesbureau Creatieve Koppen, een inleiding hield over de werkwijze van zijn bureau. Aan de hand van een aantal pitches werden de aanwezigen uitgedaagd mogelijke oplossingen aan te dragen. Zoals in het huidige klimaat te verwachten, betrof het vooral het zoeken van financiers voor projecten. Het viel me op hoeveel oplossingen mensen uit de kunst- en cultuursector hier in korte tijd voor aan kunnen dragen. Zo werd een pianist die een festival wilde organiseren waar pianisten en drummers voorstellingen gaven door de aanwezigen gekoppeld aan een datingbureau of een bedrijf met veel duobanen. Kop kwam zelf met het voorbeeld van de Cliniclowns die meer voorstellingen wilden geven, maar hoe dat te financieren? Hij stelde daarop voor de cliniclowns ook in het bedrijfsleven in te zetten. Door daar een ziekenhuisclown voor op te offeren, konden 3 anderen extra in het ziekenhuis aan de slag. Een reden om de banden met het bedrijfsleven op andere manier aan te halen dan alleen als directe financier.
Een kort interview met Hugo de Greef, momenteel adviseur van de Vlaamse regering over de vormgeving van haar internationaal cultuurbeleid, besloot de bijeenkomst. Op de vraag naar zijn mening over de combinatie kunst en koopman was De Greef duidelijk. Dit levert in een aantal gevallen zeker goede combinaties op, maar het dient geen uitgangspunt te zijn. Net zo min als het uitgangspunt dat de overheid eigen inkomsten van cultuur- en kunstinstellingen een op een matcht. De kunst- en cultuursector is daarvoor te divers en de verschillen tussen de verschillende sectoren zijn daarvoor te groot. Een orkest is niet te vergelijken met een filmregisseur of beeldend kunstenaar. Maar zoals ING-medewerker Rutger Hamelynck in de paneldiscussie al aangaf: ‘op ieder potje past een dekseltje’.
André Nuchelmans
Labels:
bedrijven,
financiering,
private financiering,
samenwerking,
sponsoring,
verslag
dinsdag 20 september 2011
Incubate. DIY conference
Afgelopen vrijdag was de conferentiedag op het Tilburgse festival Incubate. Het thema was dit jaar DIY oftewel Do It Yourself. In het Midi Theater was een afwisselend programma in de theaterzaal en de bar. De term DIY stamt uit de jaren 70 toen veel punkbandjes het heft in eigen hand namen en niet langer afhankelijk wilden zijn van grote platenmaatschappijen. Ze konden niet alleen zelf de muziek maken, maar die ook opnemen en aan de man of vrouw brengen. In het huidige digitale tijdperk is dat allemaal nog iets eenvoudiger dan toentertijd. In het programma kwam zowel heden als verleden aan de orde, waarbij de balans enigszins doorslag naar de DIY in de jaren 70.
Allereerst was het woord aan Michael Azerrad, auteur van het boek Our band could be your life. In het boek beschrijft hij de opkomst van de DIY cultuur, zoals een aantal Amerikaanse bands dat eind jaren 70, begin jaren 80 in de praktijk bracht. Zijn lezing was een korte weergave van de inhoud van het boek, waaruit hij veelvuldig citeerde. Zoals de titel al aangeeft, was de DIY cultuur in de beschreven periode meer dan alleen een manier waarop bandjes zich manifesteerden. Het was een manier van leven. De lezing was een soort verheerlijking van de beschreven periode. Het was absoluut niet rooskleurig, maar er sprak wel iets uit van 'toen was alles nog serieus (en beter)'. Jammer was bovendien dat Azerrad de draad zelf nauwelijks doortrok naar de huidige tijd. Gelukkig waren er vragen uit de zaal die daar wel op inspeelden. Belangrijkste conclusie was dat de hedendaagse indie cultuur inmiddels veel meer onderdeel is van de media-industrie dan in de vorige eeuw. Alle indielabels zijn onderdeel van een van de grote platenmaatschappijen. De echte DIY manier van muziek maken en distribueren speelt zich daarbuiten af.
Vervolgens was er in de theaterzaal een vertoning van de documentaire PressPausePlay die zich volledig toespitste op de mogelijkheden die de huidige digitale wereld de DIY cultuur biedt. In tegenstelling tot de lezing van Azerrad kwamen hier niet alleen de voordelen, maar ook de nadelen uitvoerig aan de orde. Als grootste nadeel noemden diverse geïnterviewden dat iedereen zijn product wereldwijd kan aanbieden en verspreiden. Je hoeft absoluut geen talent te hebben om een filmpje met je uiting op internet te plaatsen. Ook is het mogelijk om valse of niet in het ritme passende zang electronisch niet vals of ritmisch passend te maken. Hierdoor ontstaat een grote hoeveelheid middelmatige of zelfs minderwaardige cultuurproducten, waar je nauwelijks nog de weg naar het echte talent in kunt vinden. Aansluitend vond een discussie over de film plaats. Tegelijkertijd vond onder leiding van Niels Aalberts (EHPO) een discussie in de bar plaats met studenten over DIY. Daarbij werd hetzelfde punt als in de documentaire aangeroerd: de negatieve effecten van het feit dat iedereen zijn product tegenwoordig via YouTube of een ander digitaal kanaal wereldwijd aan kan bieden.
Na deze discussie in de bar gaf Slava Rubin van IndieGogo in de theaterzaal een presentatie van Crowfunding zoals alleen Amerikanen dat kunnen. In een razend tempo gaf Rubin een zogenaamd objectieve presentatie van crowdfunding, waarbij IndieGogo alom aanwezig was. Desalniettemin was het een enthousiasmerende en informatieve lezing. Iedereen kan op IndieGogo’s een project aanbieden om dat via crowdfunding gefinancierd te krijgen. Je krijgt je geld altijd netjes op je rekening gestort of je je streefbedrag gehaald hebt of niet. Kom je in de lijst van favoriete projecten (opgesteld op basis van zuiver analytische cijferbewerkingen en niet op subjectieve oordelen, aldus Rubin) dan zal IndieGogo er alles aan doen om je een handje te helpen. Van belang is vooral om je via je directe vrienden- en familiekring te verzekeren van een startkapitaal en je product zo onder de aandacht te brengen dat ook andere mensen in je project geïnteresseerd raken. De site herbergt van alles: van industriële ontwerpen tot een bandje dat een cd op wil nemen. IndieGogo kan er van bestaan door van de geslaagde projecten 4% van de opbrengst te vragen en van niet geslaagde 9%. Het meest interessante van de lezing van Rubin was dat hij de term DIY naar de prullenbak verwees. Hij spreekt liever van DIWO: Do It With Others.
Het daaropvolgende interview van John Robb met Steve Ignorant, frontman van de Engelse punkband Crass, verzandde al snel in een verzameling anecdotes die vooral voor de diehard fans interessant waren. Net als de eerste lezing van Azerrad werd het thema van de conferentie niet of nauwelijks naar het heden doorgetrokken. Het slotwoord van de conferentie was aan Bill Drummond, met wie diezelfde dag ook al een uitgebreid interview in de Volkskrant stond. Het onderwerp was nagenoeg hetzelfde. Na een korte terugblik op zijn activiteiten in de popsector vanaf de jaren 90, hekelde Drummond de huidige cultuur waarbij iedereen de gehele dag met oortjes in rondloopt. Het creëert een soort steriele wereld waarin mensen geïsoleerd en geluidloos leven. Iedereen geeft zich de gehele dag over aan een passieve geluidsstroom. Je hoort nooit meer iemand fluiten op straat. Drummond probeert zich hier zelf aan te onttrekken door zich op straat als schoenenpoetser aan te bieden onder een zelfgeproduceerd riedeltje fluiten. Dat hij de daad bij het woord voegde was voor zijn lezing te zien, toen hij de schoenen van nietsvermoedende bezoekers van het congres en voorbijgangers voor de deur van het Miditheater poetste.
Het meest treffende voorbeeld van DIY in het huidige digitale tijdperk leverde Erwin Blom die vrijdagavond al een Ebook van de conferentie produceerde, gemaakt met een gedownloade app op zijn Ipad.
André Nuchelmans
Allereerst was het woord aan Michael Azerrad, auteur van het boek Our band could be your life. In het boek beschrijft hij de opkomst van de DIY cultuur, zoals een aantal Amerikaanse bands dat eind jaren 70, begin jaren 80 in de praktijk bracht. Zijn lezing was een korte weergave van de inhoud van het boek, waaruit hij veelvuldig citeerde. Zoals de titel al aangeeft, was de DIY cultuur in de beschreven periode meer dan alleen een manier waarop bandjes zich manifesteerden. Het was een manier van leven. De lezing was een soort verheerlijking van de beschreven periode. Het was absoluut niet rooskleurig, maar er sprak wel iets uit van 'toen was alles nog serieus (en beter)'. Jammer was bovendien dat Azerrad de draad zelf nauwelijks doortrok naar de huidige tijd. Gelukkig waren er vragen uit de zaal die daar wel op inspeelden. Belangrijkste conclusie was dat de hedendaagse indie cultuur inmiddels veel meer onderdeel is van de media-industrie dan in de vorige eeuw. Alle indielabels zijn onderdeel van een van de grote platenmaatschappijen. De echte DIY manier van muziek maken en distribueren speelt zich daarbuiten af.
Vervolgens was er in de theaterzaal een vertoning van de documentaire PressPausePlay die zich volledig toespitste op de mogelijkheden die de huidige digitale wereld de DIY cultuur biedt. In tegenstelling tot de lezing van Azerrad kwamen hier niet alleen de voordelen, maar ook de nadelen uitvoerig aan de orde. Als grootste nadeel noemden diverse geïnterviewden dat iedereen zijn product wereldwijd kan aanbieden en verspreiden. Je hoeft absoluut geen talent te hebben om een filmpje met je uiting op internet te plaatsen. Ook is het mogelijk om valse of niet in het ritme passende zang electronisch niet vals of ritmisch passend te maken. Hierdoor ontstaat een grote hoeveelheid middelmatige of zelfs minderwaardige cultuurproducten, waar je nauwelijks nog de weg naar het echte talent in kunt vinden. Aansluitend vond een discussie over de film plaats. Tegelijkertijd vond onder leiding van Niels Aalberts (EHPO) een discussie in de bar plaats met studenten over DIY. Daarbij werd hetzelfde punt als in de documentaire aangeroerd: de negatieve effecten van het feit dat iedereen zijn product tegenwoordig via YouTube of een ander digitaal kanaal wereldwijd aan kan bieden.
Na deze discussie in de bar gaf Slava Rubin van IndieGogo in de theaterzaal een presentatie van Crowfunding zoals alleen Amerikanen dat kunnen. In een razend tempo gaf Rubin een zogenaamd objectieve presentatie van crowdfunding, waarbij IndieGogo alom aanwezig was. Desalniettemin was het een enthousiasmerende en informatieve lezing. Iedereen kan op IndieGogo’s een project aanbieden om dat via crowdfunding gefinancierd te krijgen. Je krijgt je geld altijd netjes op je rekening gestort of je je streefbedrag gehaald hebt of niet. Kom je in de lijst van favoriete projecten (opgesteld op basis van zuiver analytische cijferbewerkingen en niet op subjectieve oordelen, aldus Rubin) dan zal IndieGogo er alles aan doen om je een handje te helpen. Van belang is vooral om je via je directe vrienden- en familiekring te verzekeren van een startkapitaal en je product zo onder de aandacht te brengen dat ook andere mensen in je project geïnteresseerd raken. De site herbergt van alles: van industriële ontwerpen tot een bandje dat een cd op wil nemen. IndieGogo kan er van bestaan door van de geslaagde projecten 4% van de opbrengst te vragen en van niet geslaagde 9%. Het meest interessante van de lezing van Rubin was dat hij de term DIY naar de prullenbak verwees. Hij spreekt liever van DIWO: Do It With Others.
Het daaropvolgende interview van John Robb met Steve Ignorant, frontman van de Engelse punkband Crass, verzandde al snel in een verzameling anecdotes die vooral voor de diehard fans interessant waren. Net als de eerste lezing van Azerrad werd het thema van de conferentie niet of nauwelijks naar het heden doorgetrokken. Het slotwoord van de conferentie was aan Bill Drummond, met wie diezelfde dag ook al een uitgebreid interview in de Volkskrant stond. Het onderwerp was nagenoeg hetzelfde. Na een korte terugblik op zijn activiteiten in de popsector vanaf de jaren 90, hekelde Drummond de huidige cultuur waarbij iedereen de gehele dag met oortjes in rondloopt. Het creëert een soort steriele wereld waarin mensen geïsoleerd en geluidloos leven. Iedereen geeft zich de gehele dag over aan een passieve geluidsstroom. Je hoort nooit meer iemand fluiten op straat. Drummond probeert zich hier zelf aan te onttrekken door zich op straat als schoenenpoetser aan te bieden onder een zelfgeproduceerd riedeltje fluiten. Dat hij de daad bij het woord voegde was voor zijn lezing te zien, toen hij de schoenen van nietsvermoedende bezoekers van het congres en voorbijgangers voor de deur van het Miditheater poetste.
Het meest treffende voorbeeld van DIY in het huidige digitale tijdperk leverde Erwin Blom die vrijdagavond al een Ebook van de conferentie produceerde, gemaakt met een gedownloade app op zijn Ipad.
André Nuchelmans
Labels:
crowdfunding,
digitalisering,
DIY,
Incubate,
internet,
popmuziek,
verslag
maandag 12 september 2011
Gala van het Nederlands Theater
Acteur Jacob Derwig kwam op straat een man tegen die hem herkende maar niet precies wist waarvan. 'De televisieserie In therapie?', probeerde Derwig. Of misschien de film Lek of Enclave? Het deed geen bel rinkelen bij de voorbijganger en de acteur vervolgde: 'Ik werk ook bij Toneelgroep Amsterdam, het grootste gezelschap van Nederland, als acteur.' De zoekende blik van de man maakte plaats voor minachting: 'Tonéél?!' Hij maakte zich snel uit de voeten. In een tijd waarin gesubsidieerde kunst en podiumkunst in het bijzonder in diskrediet zijn geraakt, vraagt zelfs een acteur die de Louis d’Or 2011 wint zich af of hij er nog wel mee door moet gaan. Derwig won deze prijs voor de meest indrukwekkende mannelijke dragende rol voor zijn personage in Kinderen van de Zon van Toneelgroep Amsterdam. Elsie de Brauw kreeg de Theo d’Or voor de meest indrukwekkende vrouwelijke dragende rol, die zij speelde in Gif van NTGent.
Zondagavond 11 september zijn tijdens het Gala van het Nederlands Theater in de Amsterdamse Stadsschouwburg de VSCD Toneelprijzen, de VSCD Mimeprijs, de VSCD Jeugdtheaterprijzen en de AVRO Toneel Publieksprijs 2011 uitgereikt. Acteurs Leopold Witte en Geert Lageveen verzorgden de presentatie en kwamen op in sjofele kleding met een ouderwetse grammofoon. Voor iedere prijswinnaar was er een nostalgische plaat, variërend van Boney M. tot The Beatles.
De afspraak was ‘om het er niet over te hebben’, over de aangekondigde bezuinigingen. Maar, meestal via een geestige omweg, verwees iedereen er naar: de ‘linkse hobby’ en de ‘kaalslag’ die vooral nadelig uit lijken te pakken voor de toekomst van jong talent. Onny Huising, artistiek leider van Het Speeltheater Holland, samen met Het Houten Huis winnaar van De Gouden Krekel voor Adios, de beste jeugdtheatervoorstelling, riep door de microfoon: 'Ik ga het er tóch over hebben!' Hij vroeg aandacht voor jong talent zoals regisseur Eileen van den Hoek die naast hem op het podium stond.
Toch was de sfeer vooral feestelijk, met stevige muzikanten van Orkater op het podium. De acteurs waren zenuwachtig en de twee presentatoren juist losjes, met de ene kwinkslag na de andere.
De winnaar van de prestigieuze Prosceniumprijs Jan Joris Lamers, die volgens de jury een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het toneelklimaat, schitterde door afwezigheid want hij stond in Utrecht op de planken. De jury acht het theaterpedagogisch aspect van Lamers’ werk ‘van onmetelijk belang voor de ontwikkeling van het Nederlandse toneel’.
Belangrijk voor het draagvlak van theater blijft de AVRO Toneel Publieksprijs, waarvoor meer dan 30.000 mensen hun stem uitbrachten, met stemformulieren in het theater en een online stemronde. Winnaars Peter Blok en Loes Lucca, acteurs van de productie DOEK!, krijgen van de AVRO zendtijd en € 25.000,-, voor een volgende productie.
De Arlecchino 2011, voor de meest indrukwekkende mannelijke bijdragende rol, ging naar een zichtbaar ontroerde Peter Bolhuis voor zijn rol in Augustus: Oklahoma van De Utrechtse Spelen. De Vlaamse actrice Lies Pauwels, die de Colombina, voor de meest indrukwekkende vrouwelijke bijdragende rol, in ontvangst nam voor haar rol in Freetown van Dood Paard kreeg de lachers op haar hand. 'Ik sta hier in een kleed van 295 euro', zei ze met een hulpeloze blik op haar iets te slobberige gewaad. 'Ik weet, het is er niet aan af te zien. Maar ik zeg het u tóch. Als we het geld dat iedereen vanavond voor zijn feestkleding heeft uitgegeven in één pot zouden doen, zou daarmee misschien een bescheiden theaterproductie zijn te financieren.' Maar dan was het uitbundige bal na afloop op het podium nogal saai geweest.
Het volledige juryrapport is te downloaden via www.galavanhetnederlandstheater.nl of www.vscd.nl.
Anita Twaalfhoven
Zondagavond 11 september zijn tijdens het Gala van het Nederlands Theater in de Amsterdamse Stadsschouwburg de VSCD Toneelprijzen, de VSCD Mimeprijs, de VSCD Jeugdtheaterprijzen en de AVRO Toneel Publieksprijs 2011 uitgereikt. Acteurs Leopold Witte en Geert Lageveen verzorgden de presentatie en kwamen op in sjofele kleding met een ouderwetse grammofoon. Voor iedere prijswinnaar was er een nostalgische plaat, variërend van Boney M. tot The Beatles.
De afspraak was ‘om het er niet over te hebben’, over de aangekondigde bezuinigingen. Maar, meestal via een geestige omweg, verwees iedereen er naar: de ‘linkse hobby’ en de ‘kaalslag’ die vooral nadelig uit lijken te pakken voor de toekomst van jong talent. Onny Huising, artistiek leider van Het Speeltheater Holland, samen met Het Houten Huis winnaar van De Gouden Krekel voor Adios, de beste jeugdtheatervoorstelling, riep door de microfoon: 'Ik ga het er tóch over hebben!' Hij vroeg aandacht voor jong talent zoals regisseur Eileen van den Hoek die naast hem op het podium stond.
Toch was de sfeer vooral feestelijk, met stevige muzikanten van Orkater op het podium. De acteurs waren zenuwachtig en de twee presentatoren juist losjes, met de ene kwinkslag na de andere.
De winnaar van de prestigieuze Prosceniumprijs Jan Joris Lamers, die volgens de jury een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het toneelklimaat, schitterde door afwezigheid want hij stond in Utrecht op de planken. De jury acht het theaterpedagogisch aspect van Lamers’ werk ‘van onmetelijk belang voor de ontwikkeling van het Nederlandse toneel’.
Belangrijk voor het draagvlak van theater blijft de AVRO Toneel Publieksprijs, waarvoor meer dan 30.000 mensen hun stem uitbrachten, met stemformulieren in het theater en een online stemronde. Winnaars Peter Blok en Loes Lucca, acteurs van de productie DOEK!, krijgen van de AVRO zendtijd en € 25.000,-, voor een volgende productie.
De Arlecchino 2011, voor de meest indrukwekkende mannelijke bijdragende rol, ging naar een zichtbaar ontroerde Peter Bolhuis voor zijn rol in Augustus: Oklahoma van De Utrechtse Spelen. De Vlaamse actrice Lies Pauwels, die de Colombina, voor de meest indrukwekkende vrouwelijke bijdragende rol, in ontvangst nam voor haar rol in Freetown van Dood Paard kreeg de lachers op haar hand. 'Ik sta hier in een kleed van 295 euro', zei ze met een hulpeloze blik op haar iets te slobberige gewaad. 'Ik weet, het is er niet aan af te zien. Maar ik zeg het u tóch. Als we het geld dat iedereen vanavond voor zijn feestkleding heeft uitgegeven in één pot zouden doen, zou daarmee misschien een bescheiden theaterproductie zijn te financieren.' Maar dan was het uitbundige bal na afloop op het podium nogal saai geweest.
Het volledige juryrapport is te downloaden via www.galavanhetnederlandstheater.nl of www.vscd.nl.
Anita Twaalfhoven
Labels:
bezuinigingen,
kunstprijzen,
theater,
verslag
vrijdag 9 september 2011
Mythen van het atelier. Werkplaats en schilderpraktijk van de negentiende-eeuwse kunstenaar
In 2002 ging op het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie (RKD) te Den Haag een onderzoek naar negentiende-eeuwse ateliers en schilderspraktijk in Nederland van start. In de afgelopen jaren zijn egodocumenten, brieven, reisverslagen, memoires van kunstenaars, tijdschriftartikelen, schilderijen, tekeningen en foto’s uit eigen en andere collecties bijeen gebracht en bestudeerd. Het bronnenmateriaal werd vastgelegd in een database, RKDstudio, het beeldmateriaal ontsloten via RKDimages. Hierdoor werd het mogelijk om op allerlei manieren in de verzamelde informatie te zoeken en de gegevens met elkaar te combineren. Drie tentoonstellingen werden ter gelegenheid van boek en database georganiseerd onder dezelfde titel: Mythen van het atelier. In het Teylers Museum te Haarlem van 18 september 2010 tot en met 9 januari 2011, in Museum het Valkhof te Nijmegen van 31 maart tot en met 8 mei 2011 en in Luxemburg in Villa Vauban, Musée d’Art de la ville de Luxembourg van 10 juni tot en met 10 oktober 2011.
Mythen van het atelier. Werkplaats en schilderpraktijk van de negentiende-eeuwse Nederlandse kunstenaar is een eerste kunsthistorische beschouwing die ter gelegenheid van de database is verschenen. Het boek bestaat uit twee delen. In de eerste zeven hoofdstukken komen de sociale aspecten van het atelier en het imago van de schilder aan de orde met onderwerpen als de status van de kunstenaar in relatie tot zijn werkruimte, de verschillende soorten kunstenaars variërend van de ‘broodkunstenaar’ tot ‘gentleman-artist’, de schilder als publiek figuur, de atelierbezoeker, de door meerdere kunstenaars gedeelde ateliers (bijvoorbeeld uit dezelfde familie of hetzelfde gezin, zoals de broers Lamme, de familie Knip en het gezin Van de Sande Bakhuyzen). Een speciaal hoofdstuk is gewijd aan vrouwelijke kunstenaars. Steeds meer kunstenaressen, vaak wel afkomstig uit kunstenaarsfamilies en/of gegoede milieus werden in de loop van de negentiende eeuw actief en hun kunstbeoefening emancipeerde van de huiskamer naar (gezamenlijk) gedeelde professionele ateliers.
In het tweede deel van het boek zijn de verschillende aspecten van het ‘schilderen als zodanig’ in het atelier als ruimte expliciet gekozen als uitgangspunt. Het schilderen en plein air komt nu en dan wel aan de orde maar aangezien daarover al eerder is gepubliceerd (bijvoorbeeld W. Loos (et al.) Langs velden en wegen. De verbeelding van het landschap in de 18e en 19e eeuw. Tentoonstellingscatalogus Rijksmuseum Amsterdam 1997-1998) is dit in grote lijnen buiten beschouwing gebleven. De schilderspraktijk; gebruikte technieken, verf, ander materiaal, de schildersezel en de schilderskist, maar ook de modellen van de schilder ‘van hout, van stof, van vlees en bloed’ komen uitgebreid in 13 hoofdstukken aan de orde. De periode tussen ongeveer 1800 en 1914 is als uitgangspunt gekozen met als reden dat vanaf die tijd de aandacht van het in kunst vastleggen van een weergave of impressie van de werkelijkheid verschuift naar de complexiteit van het kunstwerk zelf waarin in toenemende mate compositie en kleur als zelfstandige gegevens met een eigen uitdrukkingswaarde gezien worden.
Al met al een zeer mooi en leesbaar boek. Met veel prachtige foto’s van (schilderijen van) ateliers en attributen die behoren bij het schildersvak, maar ook van de kunstenaars aan het werk achter hun ezels, atelierbezoekers, schildersmodellen en van de werken zelf. Het boek is verschenen met twee verschillende omslagen. Een met het bekende Meisje in witte kimono van George Hendrik Breitner en een met een zelfportret van Jan Toorop in zijn atelier. Een uitgebreide literatuurlijst en register vervolmaken het geheel tot een publicatie die zeer de moeite waard is en bovendie een voorbeeldige verzameling bronnen bij elkaar heeft gebracht die nu via de rkd digitaal toegankelijk is.
Mayken Jonkman en Eva Geudeker (redactie) Mythen van het atelier. Werkplaats en schilderspraktijk van de negentiende eeuwse Nederlandse kunstenaar. Zwolle/Den Haag: Uitgeverij d’jonge Hond/RKD. Prijs: € 34,95
Ook te leen in de bibliotheek van de Boekmanstichting,
signatuur: 11-250.
Truus Gubbels
Mythen van het atelier. Werkplaats en schilderpraktijk van de negentiende-eeuwse Nederlandse kunstenaar is een eerste kunsthistorische beschouwing die ter gelegenheid van de database is verschenen. Het boek bestaat uit twee delen. In de eerste zeven hoofdstukken komen de sociale aspecten van het atelier en het imago van de schilder aan de orde met onderwerpen als de status van de kunstenaar in relatie tot zijn werkruimte, de verschillende soorten kunstenaars variërend van de ‘broodkunstenaar’ tot ‘gentleman-artist’, de schilder als publiek figuur, de atelierbezoeker, de door meerdere kunstenaars gedeelde ateliers (bijvoorbeeld uit dezelfde familie of hetzelfde gezin, zoals de broers Lamme, de familie Knip en het gezin Van de Sande Bakhuyzen). Een speciaal hoofdstuk is gewijd aan vrouwelijke kunstenaars. Steeds meer kunstenaressen, vaak wel afkomstig uit kunstenaarsfamilies en/of gegoede milieus werden in de loop van de negentiende eeuw actief en hun kunstbeoefening emancipeerde van de huiskamer naar (gezamenlijk) gedeelde professionele ateliers.
In het tweede deel van het boek zijn de verschillende aspecten van het ‘schilderen als zodanig’ in het atelier als ruimte expliciet gekozen als uitgangspunt. Het schilderen en plein air komt nu en dan wel aan de orde maar aangezien daarover al eerder is gepubliceerd (bijvoorbeeld W. Loos (et al.) Langs velden en wegen. De verbeelding van het landschap in de 18e en 19e eeuw. Tentoonstellingscatalogus Rijksmuseum Amsterdam 1997-1998) is dit in grote lijnen buiten beschouwing gebleven. De schilderspraktijk; gebruikte technieken, verf, ander materiaal, de schildersezel en de schilderskist, maar ook de modellen van de schilder ‘van hout, van stof, van vlees en bloed’ komen uitgebreid in 13 hoofdstukken aan de orde. De periode tussen ongeveer 1800 en 1914 is als uitgangspunt gekozen met als reden dat vanaf die tijd de aandacht van het in kunst vastleggen van een weergave of impressie van de werkelijkheid verschuift naar de complexiteit van het kunstwerk zelf waarin in toenemende mate compositie en kleur als zelfstandige gegevens met een eigen uitdrukkingswaarde gezien worden.
Al met al een zeer mooi en leesbaar boek. Met veel prachtige foto’s van (schilderijen van) ateliers en attributen die behoren bij het schildersvak, maar ook van de kunstenaars aan het werk achter hun ezels, atelierbezoekers, schildersmodellen en van de werken zelf. Het boek is verschenen met twee verschillende omslagen. Een met het bekende Meisje in witte kimono van George Hendrik Breitner en een met een zelfportret van Jan Toorop in zijn atelier. Een uitgebreide literatuurlijst en register vervolmaken het geheel tot een publicatie die zeer de moeite waard is en bovendie een voorbeeldige verzameling bronnen bij elkaar heeft gebracht die nu via de rkd digitaal toegankelijk is.
Mayken Jonkman en Eva Geudeker (redactie) Mythen van het atelier. Werkplaats en schilderspraktijk van de negentiende eeuwse Nederlandse kunstenaar. Zwolle/Den Haag: Uitgeverij d’jonge Hond/RKD. Prijs: € 34,95
Ook te leen in de bibliotheek van de Boekmanstichting,
signatuur: 11-250.
Truus Gubbels
Labels:
ateliers,
boekbespreking,
geschiedenis,
kunstenaars,
nederland,
schilders
maandag 5 september 2011
Staat van het theater: Joop van den Ende roept kunstsector op tot actie
Het nieuwe theaterseizoen werd op donderdag 1 september traditiegetrouw geopend met de Staat van het Theater, de openingstoespraak van het Nederlands Theater Festival. Dit jaar was de eer aan Joop van den Ende, die met een positieve blik en enkele concrete ideeën naar de toekomst van de kunsten keek.
Het eerste woord van de avond was aan presentatrice Clairy Polak. Als juryvoorzitter van het festival selecteerde zij de beste voorstellingen van het afgelopen theaterseizoen. “We zijn gewogen en te links bevonden”, verwoordde ze de koers van het huidige kabinet. Door de regeringsmaatregelen wordt een avondje theater een luxeproduct en wordt kunst elitairder, stelde ze. Kunstenaars moeten kiezen op wie ze zich willen richten: een doelgroep of juist een breed publiek? Volgens Polak kunnen instellingen en kunstenaars juist nu gewaagde keuzes maken, omdat de sector niks meer te verliezen heeft. “Het mag wel wat minder veilig. We leven tenslotte in gevaarlijke tijden.”
Stoppen met klagen
Joop van den Ende begon zijn toespraak met een beschrijving van zijn liefde voor theater, die gegroeid was in de Amsterdamse Stadsschouwburg. Hij noemde de cultuurbezuinigingen “heel erg”, maar erger vond hij het dedain waarmee de politiek over de kunsten spreekt. Als onafhankelijk producent heeft Van den Ende niets te maken met subsidies en de bezuinigingen daarop. Als ondernemer met eigen theaters in onder meer Duitsland, Groot-Brittannië, Spanje en Italië benadrukte hij echter dat het belangrijk is om goede contacten met de gesubsidieerde sector te onderhouden. In Nederland is er volgens Van den Ende te weinig eenheid binnen de kunstwereld. Als die er eenmaal is, valt er veel te winnen. “Laten we stoppen met klagen en een antwoord bedenken op wat er nu gebeurt.”
Onbenutte mogelijkheden
Volgens Van den Ende is de kwaliteit van de Nederlandse podiumkunsten, film en muziek van internationaal niveau, zijn de kunstopleidingen goed en trekken de podiumkunsten jaarlijks al meer publiek dan alle sporten bij elkaar. De houding van de cultuursector kon dan ook rekenen op de nodige kritiek: “We doen net of we zieke kinderen zijn, terwijl het beroep van kunstenaar een beroep van de toekomst is. We moeten het alleen anders inkleden. Wij kunnen een antwoord bieden aan mensen die totaal niet creatief zijn”. De mediamagnaat pleitte voor een betere kunstlobby in Den Haag, zeker nu er niemand namens de kunstensector betrokken is bij het opzetten van de Geefwet. Van den Ende vindt dat het de sector ontbreekt aan een gezaghebbende woordvoerder die namens de gehele sector spreekt. “Alle belangenorganisaties in de kunst moeten geld opzij zetten voor zo’n lobby, zodat we een volwaardige gesprekspartner worden.” Mecenassen als de VandenEnde Foundation worden in de toekomst belangrijker voor de inkomsten van culturele instellingen; zeker als de Geefwet er is. Ook is er volgens hem nog veel Europees geld beschikbaar voor de kunsten, dat we in Nederland laten liggen.
Aan het werk
Wat betreft programmering moeten er volgens Van den Ende scherpe keuzes gemaakt worden, waarbij het publiek verrast wil worden. Een afwisselend aanbod blijft ook belangrijk. “Onder het geweld van grote producties moeten er kleinere voorstellingen zijn, die niet voor een groot publiek gemaakt worden.” Van den Ende concludeerde zijn toespraak met een oproep aan theatermakers, directeuren en medewerkers van het ministerie om er het beste van te maken, ondanks de ellende. “Er is veel mogelijk; creativiteit zal altijd overwinnen. Aan het werk.”
Na afloop van zijn toespraak kreeg Joop van den Ende de VSCD Oeuvreprijs uitgereikt. Hij kreeg de prijs vanwege zijn grote en blijvende bijdrage aan de Nederlandse podiumkunsten. “Van den Ende heeft de musical als genre in Nederland geïntroduceerd, groot gemaakt en altijd met bijzondere kwaliteit op de planken gezet”, vermeldde het juryrapport.
Kim van der Meulen
Het eerste woord van de avond was aan presentatrice Clairy Polak. Als juryvoorzitter van het festival selecteerde zij de beste voorstellingen van het afgelopen theaterseizoen. “We zijn gewogen en te links bevonden”, verwoordde ze de koers van het huidige kabinet. Door de regeringsmaatregelen wordt een avondje theater een luxeproduct en wordt kunst elitairder, stelde ze. Kunstenaars moeten kiezen op wie ze zich willen richten: een doelgroep of juist een breed publiek? Volgens Polak kunnen instellingen en kunstenaars juist nu gewaagde keuzes maken, omdat de sector niks meer te verliezen heeft. “Het mag wel wat minder veilig. We leven tenslotte in gevaarlijke tijden.”
Stoppen met klagen
Joop van den Ende begon zijn toespraak met een beschrijving van zijn liefde voor theater, die gegroeid was in de Amsterdamse Stadsschouwburg. Hij noemde de cultuurbezuinigingen “heel erg”, maar erger vond hij het dedain waarmee de politiek over de kunsten spreekt. Als onafhankelijk producent heeft Van den Ende niets te maken met subsidies en de bezuinigingen daarop. Als ondernemer met eigen theaters in onder meer Duitsland, Groot-Brittannië, Spanje en Italië benadrukte hij echter dat het belangrijk is om goede contacten met de gesubsidieerde sector te onderhouden. In Nederland is er volgens Van den Ende te weinig eenheid binnen de kunstwereld. Als die er eenmaal is, valt er veel te winnen. “Laten we stoppen met klagen en een antwoord bedenken op wat er nu gebeurt.”
Onbenutte mogelijkheden
Volgens Van den Ende is de kwaliteit van de Nederlandse podiumkunsten, film en muziek van internationaal niveau, zijn de kunstopleidingen goed en trekken de podiumkunsten jaarlijks al meer publiek dan alle sporten bij elkaar. De houding van de cultuursector kon dan ook rekenen op de nodige kritiek: “We doen net of we zieke kinderen zijn, terwijl het beroep van kunstenaar een beroep van de toekomst is. We moeten het alleen anders inkleden. Wij kunnen een antwoord bieden aan mensen die totaal niet creatief zijn”. De mediamagnaat pleitte voor een betere kunstlobby in Den Haag, zeker nu er niemand namens de kunstensector betrokken is bij het opzetten van de Geefwet. Van den Ende vindt dat het de sector ontbreekt aan een gezaghebbende woordvoerder die namens de gehele sector spreekt. “Alle belangenorganisaties in de kunst moeten geld opzij zetten voor zo’n lobby, zodat we een volwaardige gesprekspartner worden.” Mecenassen als de VandenEnde Foundation worden in de toekomst belangrijker voor de inkomsten van culturele instellingen; zeker als de Geefwet er is. Ook is er volgens hem nog veel Europees geld beschikbaar voor de kunsten, dat we in Nederland laten liggen.
Aan het werk
Wat betreft programmering moeten er volgens Van den Ende scherpe keuzes gemaakt worden, waarbij het publiek verrast wil worden. Een afwisselend aanbod blijft ook belangrijk. “Onder het geweld van grote producties moeten er kleinere voorstellingen zijn, die niet voor een groot publiek gemaakt worden.” Van den Ende concludeerde zijn toespraak met een oproep aan theatermakers, directeuren en medewerkers van het ministerie om er het beste van te maken, ondanks de ellende. “Er is veel mogelijk; creativiteit zal altijd overwinnen. Aan het werk.”
Na afloop van zijn toespraak kreeg Joop van den Ende de VSCD Oeuvreprijs uitgereikt. Hij kreeg de prijs vanwege zijn grote en blijvende bijdrage aan de Nederlandse podiumkunsten. “Van den Ende heeft de musical als genre in Nederland geïntroduceerd, groot gemaakt en altijd met bijzondere kwaliteit op de planken gezet”, vermeldde het juryrapport.
Kim van der Meulen
Labels:
bezuinigingen,
cultuurbeleid,
draagvlak,
kunstbeleid,
lezing,
podiumkunsten,
programmering,
publiek,
theater,
verslag
maandag 29 augustus 2011
Paradisodebat – Stad versus staat: tegenhangen of meebuigen?
Vorig jaar werd tijdens het Paradisodebat, traditiegetrouw de afsluiting van de Uitmarkt, geconcludeerd dat de bezuinigingen van 20% op het totale cultuurbudget de gehele sector zouden ontwrichten. Een jaar, vele Kamerdiscussies en demonstraties en een Btw-verhoging van zes naar negentien procent op de podiumkunsten later, zijn de bezuinigingen onvermijdelijk. Onder het thema Stad versus staat: tegenhangen of meebuigen? werd gisteren in een drukbezocht Paradiso besproken wat de keuzes van het Rijk betekenen voor stad en provincie. Berekeningen van Bureau Berenschot en Atlas voor Gemeenten lieten verontrustende toekomstscenario’s zien voor zowel de maatschappij als de economie, die van toepassing zijn wanneer steden het rijksbeleid volgen in de grootscheepse bezuinigingen. Onder leiding van Ruben Maes werd vervolgens gediscussieerd over stedelijk cultuurbeleid en welke keuzes gemaakt moeten worden. Deelnemers aan het debat waren cultuurwethouders Mary-Ann Schreurs (Eindhoven), Michiel van Wessem (Arnhem) en Antoinette Laan (Rotterdam), Frits Lintmeijer (Utrecht), Marijke van Hees (Enschede) en Ton Schroor (Groningen). Overige deelnemers aan het debat waren enkele leden van de Tweede Kamer: cultuurwoordvoerders Jetta Klijnsma (PvdA), Bart de Liefde (VVD), Boris van der Ham (D66), Liesbeth van Tongeren (GL) en Jasper van Dijk (SP). Grote afwezige was de PVV. Het debat liet vooral zien dat de kaasschaafmethode niet werkt en dat lokale beleidsvoerders scherpe keuzes moeten maken. Er werd, wellicht tevergeefs, gepleit voor het terugdraaien van de Btw-verhoging. Onbegrip voor de snelheid waarmee de bezuinigingsplannen zijn doorgevoerd en het gebrek aan een duidelijke visie van staatssecretaris Zijlstra werden regelmatig aangehaald met begrijpelijke, maar weinig nieuwe argumenten.
Utrecht maakt scherpe keuzes
Ad ’s-Gravesande, voorzitter Kunsten ’92, opende de middag door het belang van kunst en cultuur voor steden te onderstrepen. Hij pleitte voor een gemeentelijk beleid waarbij gekozen wordt voor slimme bezuinigingen, met behoud van diversiteit en kwaliteit in het cultureel aanbod. Naast het terugdraaien van de Btw-verhoging wenste hij van de Tweede Kamer een goede regeling rond de Geefwet en de juiste omstandigheden voor zelfstandig ondernemers. Ook de burgemeester van Utrecht, Aleid Wolfsen, schetste het stedelijk belang van kunst en cultuur. Een gezond cultureel klimaat maakt een stad aantrekkelijk, leefbaar, stimuleert de huizenmarkt, genereert werkgelegenheid en levert geld op. De stad Utrecht is tegen de rijksbezuinigingen en is van plan jaarlijks twee miljoen extra te investeren in kunst en cultuur om de culturele infrastructuur op peil te houden en te versterken. Bij subsidiëring maakt de stad keuzes op basis van vernieuwing en de verbinding tussen cultuur en onderwijs, wijken en het bedrijfsleven.
Te weinig tijd voor alternatieven
De cijfers van Bureau Berenschot vormden de meest concrete informatie van de bijeenkomst. Bastiaan Vinkenburg liet zien hoe de inkomsten en uitgaven van de cultuursector eruitzagen bij de start van de cultuurnotaperiode in 2009 en hoe ze eruit zullen zien in 2013. Het onderzoek liet zien dat subsidies van gemeenten, provincies en het Rijk samen 64% van de inkomsten vormden in 2009. De overige 36% werden binnengehaald met eigen inkomsten: van entreekaartjes tot zaalverhuur, horeca en lesgelden voor workshops. Voor 2013 wordt verwacht dat deze eigen inkomsten mogelijk stijgen naar 41%, door een toename van bijdragen uit private fondsen. Beperkt weliswaar, omdat deze voortdurend onder druk staan van beleggingsresultaten. In sponsoring zit volgens Bureau Berenschot weinig beweging en het mecenaat heeft nog jaren nodig om zich te ontwikkelen. Een weinig rooskleurig toekomstperspectief, aangezien nu al afnemende entreekosten en een beperkt cultureel aanbod zichtbaar zijn. Bovendien zullen de lasten van de cultuursector blijven toenemen. Als zowel Rijk als gemeenten en provincies 25% bezuinigen op kunst en cultuur, zijn de inkomsten voor de culturele sector in 2013 maximaal 1 miljard euro lager dan in 2009. Alle cijfers van Bureau Berenschot zijn hier te bekijken.
Gerard Marlet liet namens Atlas voor Gemeenten zien wat de maatschappelijke en economische schade van de cultuurbezuinigingen zijn. Een onderzoek dat naar eigen zeggen beter vooraf door het Rijk uitgevoerd had kunnen worden. Aan de hand van vijf maatschappelijke waarden, variërend van sociale waarden (leefbaarheid, werkgelegenheid, gezondheid) tot economische waarden (toerisme, export van cultuur) liet Marlet zien welke bijdrage kunst en cultuur leveren aan de welvaart van een stad. Hoewel steden de maatschappelijke schade kunnen tegengaan door extra sponsoring, efficiëntieverhoging en inkomstenoptimalisatie, kunnen culturele instellingen deze opties onmogelijk binnen twee jaar doorvoeren. Conclusie: het welvaartsverlies blijft hoger dan de overheidsfinancieringen. Het gevolg van te snelle en te drastische bezuinigingen. Het onderzoek is binnenkort terug te vinden op www.atlasvoorgemeenten.nl.
Herhaling van zetten
In het debat tussen de cultuurwethouders en -woordvoerders, dat uitstekend werd geleid door Ruben Maes, was te merken dat veel steden het voorbeeld van Utrecht volgen door scherpe keuzes te maken in plaats van te schaven en door niet evenredig aan het Rijk te bezuinigen. De cultuurwethouders lieten weten de bezuinigingen niet te kunnen compenseren en samen met de sector en fondsen keuzes te maken en naar alternatieven te zoeken. Frits Lintmeijer (Utrecht) pleitte voor innovatie van de sector en daarmee op voortschrijdend inzicht van de staatssecretaris – ook al mochten brieven van de G8 naar Den Haag niet baten. Hoewel bij de cultuurwethouders de wens leeft niet afhankelijk te willen zijn van rijkssubsidie en zij niet willen meebuigen, noemden ze nog weinig concrete criteria om de noodzakelijke keuzes binnen hun eigen stad te maken. Het gebrek aan visie van Zijlstra en de snelheid waarmee de maatregelen worden doorgevoerd, werd regelmatig aangehaald. Jasper van Dijk (SP) noemde de Btw-verhoging een ordinaire belastingverhoging en volgens Jetta Klijnsma (PvdA), zelf oud-staatssecretaris, kan Zijlstra nog op zijn besluit terugkomen. Ton Schroor (Groningen) gaf aan dat de dialoog tussen lokale bestuurders en Den Haag ontbreekt en ook Michiel van Wessem (Arnhem) wil een dringend beroep op de staatssecretaris doen om opnieuw in gesprek te gaan over het maatschappelijk en economisch belang van kunst en cultuur. Het leidde tot een discussie die al regelmatig gevoerd is in de Tweede Kamer. Bart de Liefde (VVD) benadrukte dat zijn partij hart voor cultuur heeft en de snelle bezuinigingen doorvoert vanuit het geloof in een herstructurering van de sector. De doemscenario’s die eerder geschetst zijn, noemde hij weinig overtuigend. Boris van der Ham (D66) liet weten dat de PVV, grote afwezige bij het debat, besprekingen over het terugdraaien van de Btw-verhoging in de Tweede Kamer regelmatig tegenhoudt. Het beeld dat het kabinet bewust afrekent met kunst en cultuur, blijft daarmee overeind – en de oplossing nog ver weg.
Kim van der Meulen
Utrecht maakt scherpe keuzes
Ad ’s-Gravesande, voorzitter Kunsten ’92, opende de middag door het belang van kunst en cultuur voor steden te onderstrepen. Hij pleitte voor een gemeentelijk beleid waarbij gekozen wordt voor slimme bezuinigingen, met behoud van diversiteit en kwaliteit in het cultureel aanbod. Naast het terugdraaien van de Btw-verhoging wenste hij van de Tweede Kamer een goede regeling rond de Geefwet en de juiste omstandigheden voor zelfstandig ondernemers. Ook de burgemeester van Utrecht, Aleid Wolfsen, schetste het stedelijk belang van kunst en cultuur. Een gezond cultureel klimaat maakt een stad aantrekkelijk, leefbaar, stimuleert de huizenmarkt, genereert werkgelegenheid en levert geld op. De stad Utrecht is tegen de rijksbezuinigingen en is van plan jaarlijks twee miljoen extra te investeren in kunst en cultuur om de culturele infrastructuur op peil te houden en te versterken. Bij subsidiëring maakt de stad keuzes op basis van vernieuwing en de verbinding tussen cultuur en onderwijs, wijken en het bedrijfsleven.
Te weinig tijd voor alternatieven
De cijfers van Bureau Berenschot vormden de meest concrete informatie van de bijeenkomst. Bastiaan Vinkenburg liet zien hoe de inkomsten en uitgaven van de cultuursector eruitzagen bij de start van de cultuurnotaperiode in 2009 en hoe ze eruit zullen zien in 2013. Het onderzoek liet zien dat subsidies van gemeenten, provincies en het Rijk samen 64% van de inkomsten vormden in 2009. De overige 36% werden binnengehaald met eigen inkomsten: van entreekaartjes tot zaalverhuur, horeca en lesgelden voor workshops. Voor 2013 wordt verwacht dat deze eigen inkomsten mogelijk stijgen naar 41%, door een toename van bijdragen uit private fondsen. Beperkt weliswaar, omdat deze voortdurend onder druk staan van beleggingsresultaten. In sponsoring zit volgens Bureau Berenschot weinig beweging en het mecenaat heeft nog jaren nodig om zich te ontwikkelen. Een weinig rooskleurig toekomstperspectief, aangezien nu al afnemende entreekosten en een beperkt cultureel aanbod zichtbaar zijn. Bovendien zullen de lasten van de cultuursector blijven toenemen. Als zowel Rijk als gemeenten en provincies 25% bezuinigen op kunst en cultuur, zijn de inkomsten voor de culturele sector in 2013 maximaal 1 miljard euro lager dan in 2009. Alle cijfers van Bureau Berenschot zijn hier te bekijken.
Gerard Marlet liet namens Atlas voor Gemeenten zien wat de maatschappelijke en economische schade van de cultuurbezuinigingen zijn. Een onderzoek dat naar eigen zeggen beter vooraf door het Rijk uitgevoerd had kunnen worden. Aan de hand van vijf maatschappelijke waarden, variërend van sociale waarden (leefbaarheid, werkgelegenheid, gezondheid) tot economische waarden (toerisme, export van cultuur) liet Marlet zien welke bijdrage kunst en cultuur leveren aan de welvaart van een stad. Hoewel steden de maatschappelijke schade kunnen tegengaan door extra sponsoring, efficiëntieverhoging en inkomstenoptimalisatie, kunnen culturele instellingen deze opties onmogelijk binnen twee jaar doorvoeren. Conclusie: het welvaartsverlies blijft hoger dan de overheidsfinancieringen. Het gevolg van te snelle en te drastische bezuinigingen. Het onderzoek is binnenkort terug te vinden op www.atlasvoorgemeenten.nl.
Herhaling van zetten
In het debat tussen de cultuurwethouders en -woordvoerders, dat uitstekend werd geleid door Ruben Maes, was te merken dat veel steden het voorbeeld van Utrecht volgen door scherpe keuzes te maken in plaats van te schaven en door niet evenredig aan het Rijk te bezuinigen. De cultuurwethouders lieten weten de bezuinigingen niet te kunnen compenseren en samen met de sector en fondsen keuzes te maken en naar alternatieven te zoeken. Frits Lintmeijer (Utrecht) pleitte voor innovatie van de sector en daarmee op voortschrijdend inzicht van de staatssecretaris – ook al mochten brieven van de G8 naar Den Haag niet baten. Hoewel bij de cultuurwethouders de wens leeft niet afhankelijk te willen zijn van rijkssubsidie en zij niet willen meebuigen, noemden ze nog weinig concrete criteria om de noodzakelijke keuzes binnen hun eigen stad te maken. Het gebrek aan visie van Zijlstra en de snelheid waarmee de maatregelen worden doorgevoerd, werd regelmatig aangehaald. Jasper van Dijk (SP) noemde de Btw-verhoging een ordinaire belastingverhoging en volgens Jetta Klijnsma (PvdA), zelf oud-staatssecretaris, kan Zijlstra nog op zijn besluit terugkomen. Ton Schroor (Groningen) gaf aan dat de dialoog tussen lokale bestuurders en Den Haag ontbreekt en ook Michiel van Wessem (Arnhem) wil een dringend beroep op de staatssecretaris doen om opnieuw in gesprek te gaan over het maatschappelijk en economisch belang van kunst en cultuur. Het leidde tot een discussie die al regelmatig gevoerd is in de Tweede Kamer. Bart de Liefde (VVD) benadrukte dat zijn partij hart voor cultuur heeft en de snelle bezuinigingen doorvoert vanuit het geloof in een herstructurering van de sector. De doemscenario’s die eerder geschetst zijn, noemde hij weinig overtuigend. Boris van der Ham (D66) liet weten dat de PVV, grote afwezige bij het debat, besprekingen over het terugdraaien van de Btw-verhoging in de Tweede Kamer regelmatig tegenhoudt. Het beeld dat het kabinet bewust afrekent met kunst en cultuur, blijft daarmee overeind – en de oplossing nog ver weg.
Kim van der Meulen
Labels:
bezuinigingen,
btw,
debat,
economie,
gemeentes,
kunstbeleid,
subsidies,
verslag
Abonneren op:
Posts (Atom)