donderdag 17 oktober 2013

Erfgoedarena en presentatie Boekman 96

Op het Boekmanblog een verslag van de erfgoedarena en presentatie van Boekman 96 op de Reinwardtacademie, 9 oktober 2013

donderdag 26 september 2013

Signatuur van cultuur bij de Publieke Omroep



Op vrijdag 24 september organiseerde de Boekmanstichting samen met de KNAW in het Trippenhuis een discussiebijeenkomst over de signatuur van cultuur bij de Publieke Omroep. Aanleiding tot de besloten bijeenkomst gaf het nummer Boekman 98 dat in het voorjaar van 2014 zal verschijnen met  de kunsten, erfgoed en creatieve industrie bij de publieke omroep als thema. Onder voorzitterschap van Hans Maarten van den Brink (directeur Mediafonds) werd daarover gediscussieerd.


Eggo Müller (hoogleraar Media en Communicatie aan de UU) opende de bijeenkomst met een uiteenzetting over de veranderende context van de televisie, de publieke omroep en de rol van kunst en cultuur hier in. Er zijn vele nieuwe programmavormen, participatiemogelijkheden en distributievormen. Hierdoor zijn er talloze nieuwe spelers in het veld en is het publiek gefragmenteerd geraakt. De publieke omroep staat in de spagaat: moet ze blijven inzetten op een breder bereik, of moet ze juist specificeren naar bepaalde doelgroepen? 60% van de Nederlanders komt na school niet meer in aanraking met gesubsidieerde kunst en cultuur. Moet de publieke omroep hier een tegenwicht aan geven? TV blijft in eerste plaats voor de meeste mensen een medium voor ontspanning en vermaak en dat is wel een precaire context voor het toedienen van hoge cultuur. Müller oppert als discussiepunten het idee om broadcasting los te laten en de publieke omroep te beschouwen als een productiehuis voor nichemarkten. Zo kan de publieke omroep zich onderscheiden met kwalitatief hoogstaande programma’s. De nieuwe distributiemogelijkheden (zoals online beschikbaar stellen van programma’s) moeten omarmd worden, maar men moet zich er niet op blindstaren. TV blijft bovenal en medium voor ontspanning en moet niet gebruikt worden als doorgeefluik voor cultuur.

Willemijn Maas (directeur AVRO) gaf vervolgens haar visie over samenwerking tussen kunst, cultuur en de publieke omroep. Het doel van de AVRO is om kunst en cultuur toegankelijk te maken en de kijker de verrijken, verrassen en te activeren. De AVRO wil zowel de kenner als de leek bereiken met een breed aanbod aan programma’s, waarvan sommigen gericht op een specifieke doelgroep en andere juist op het bredere publiek. Programma’s gericht op een breder publiek zoals ‘Maestro’ en ‘De tiende van Tijl’ bereiken kijkers die anders nauwelijks met kunst in aanraking komen en door programma’s als Opium gaat het bezoek aan bepaalde tentoonstelling of concerten aantoonbaar omhoog. Het is altijd een zoektocht naar een formule die werkt. Zowel bij de kijker, alsook in de kunstwereld maakt de AVRO debat los. Kunst en cultuur vormen een speerpunt voor de AVRO, maar ze krijgen geen bijpassend budget. Daarom wordt er nu ook naar externe samenwerking gezocht. Het medialandschap verandert minder snel dan voorspeld, maar het aandeel buitenlands-, en digitaal aanbod is wel gegroeid. Toch blijft er vanuit de kijker wel behoefte aan kwalitatieve programma’s van Nederlandse bodem. De AVRO toont lef en een drive om voort te blijven bestaan, maar daarnaast moet ook de kunstsector lef tonen om te experimenteren en samen te werken en moet er geld beschikbaar zijn.

Er ontstaat een discussie rondom om de vraag hoe de publieke omroep in het veranderende medialandschap toch een breed en kwalitatief hoogstaand cultuuraanbod kan houden. Müller stelt dat kunst alleen uitgezonden moet worden als het kwaliteit heeft. Maar wat is kwaliteit (Maas)? Is dat veel publiek of een breed publiek? Zijn dat kijkcijfers of is dat waardering? Jan Westerhof (Directeur audio NPO) benadrukt het belang impact te houden, om te voorkomen dat grote spelers gaan domineren. De publieke omroep moet zich op slimme wijze in de keten van het aanbod bewegen.

Maar om dat te realiseren en cultuur op een mooie manier te brengen moet er wel een verdienmodel zijn: er moet geld opgehaald worden bij de Ster, bij het publiek of bij de overheid. Dat is het belangrijkste vraagstuk, belangrijker dan de vraag of hoe het aanbod er nu uit ziet en hoe dat anders kan, aldus Westerhof.  De publieke omroep moet niet proberen een plek te veroveren tegenover de internationale aanbieders, maar een andere strategie kiezen. En hoe bereik je het publiek en betrek je het bij de programma’s? Je hebt mensen nodig die vernieuwend durven denken, en het geld om dat mogelijk te maken. Bart Römer (directeur Filmacademie Amsterdam) vraagt zich af of er vanuit de overheid eigenlijk een inhoudelijke visie is op wat cultuur voor de samenleving betekent of dat er gewoon ongefundeerd bezuinigd is. Van den Brink merkt op dat de overheid tegenstrijdige beleid voert door het schrappen van budget voor de omroep enerzijds, en de creatieve industrie als topsector anderzijds. De oorzaak van dit tegenstrijdige beleid zit in de discrepantie tussen economisch beleid en cultuurbeleid, aldus Jo Bardoel (Hoogleraar journalistiek en media RU).

Robert Oosterhuis (OCW) vraagt zich af of het aantoonbaar is dat de publieke omroep het cultuurbereik in de samenleving vergroot. Römer noemt de leefstijlgroep onderzoeken, die aantonen dat de groep van 1,5 miljoen mensen die bijvoorbeeld naar ‘Tussen kunst en kitch’ kijkt veel breder is dan de groep vaste bezoekers van kunst, dus dat er wel degelijk aantoonbaar mensen bereikt worden. Dat roept de vraag op of deze mensen dan ook daadwerkelijk overgaan tot museumbezoek, waarop als antwoord klinkt of dat wel is wat je wil bereiken.

De laatste woorden zijn van Cas Smithuijsen (directeur Boekmanstichting) die de kunsten, media en erfgoed als onlosmakelijk met elkaar verbindt en een aanzet geeft tot een volgende discussie over creativiteit.

 Lisa van Woersem

maandag 2 september 2013

Cultuur, daar geef je om




Op 30 augustus, de vrijdagmiddag voorafgaand aan de opening van het nieuwe culturele seizoen, stroomde de Kleine zaal van het Concertgebouw in Amsterdam vol voor het seminar ‘Cultuur, daar geef je om’. Het seminar maakte deel uit van de gelijknamige campagne die gevers en culturele instellingen dichter bij elkaar wil brengen. Enerzijds door potentiële gevers – individuen en bedrijven – te  informeren over de mogelijkheden een bijdrage aan cultuur te geven. Anderzijds door culturele instellingen te helpen bij hun wervingsactiviteiten. Het seminar bood daartoe achtergrondinformatie over geven en een aantal praktijkvoorbeelden.

Na een  introductie van dagvoorzitter Tracy Metz, gaf Ilja van Beest, hoogleraar Social and Behavioral Sciences aan de Universiteit van Tilburg, een kort college over de sociaal psychologische aspecten van geven. Zo blijkt uit onderzoek dat mensen het leuker vinden iets aan een ander dan aan zichzelf te geven. Daarnaast vinden vrouwen het leuker dan mannen iets te geven en kunnen zij ook beter inschatten wat de ontvanger het liefst zou hebben. Bij hen ligt het probleem ook niet, maar hoe trek je mannen over de streep? Het inbrengen van een competitief, statusverhogend element zou daarbij kunnen helpen. Mannen blijken daar gevoelig voor. Dus: maak giften openbaar en niet anoniem. Zo wordt het een wedstrijdje en verhoogt het de status van de gever ten opzichte van de niet- of mindere gever, die weer extra geprikkeld wordt ook te geven en dan natuurlijk meer. Een systeem dat zichzelf in stand houdt.
Na dit theoretische college, gaf Tijs Rotmans van The Pricing Company, praktische tips uit de commerciële wereld. Daar blijkt het culturele veld nog wat van te kunnen leren. Het was Rotmans tweede optreden voor de culturele sector, na een eerdere lezing bij Kom je ook! in 2011. Aan de hand van  voorbeelden die hij her en der van internetsites van culturele instellingen had geplukt, maakte hij kort en krachtig duidelijk waar punten van verbetering lagen. Veel instellingen koppelen steun aan hun organisatie direct aan economische tegenprestaties, waardoor de donateur haast gedwongen wordt uit te rekenen wat het hem economisch oplevert. Het werkt veel beter om dat niet te doen, zoals bijvoorbeeld het Museum Meermanno die gevers een bedankje en een certificaat aanbiedt. Ook komt naar voren dat veel culturele instellingen het doel van hun giften niet specificeren. Het blijkt echter beter te werken financiële ondersteuning voor een specifiek project te vragen. Dus: omschrijf wat je met je binnengehaalde giften wilt gaan doen, zodat de gevers het resultaat zien. Daarnaast gaf hij nog een aantal trucjes om meer geld binnen te krijgen en mensen te verleiden meer te geven. Voorbeeld: geef een aantal mensen 100 euro om die aan je te schenken en vermeldt die als de eerste giften. Gegarandeerd dat mensen dit bedrag als richtlijn nemen. Het vervangen van kleingeld in donatiebussen door groter briefgeld heeft hetzelfde resultaat. Helemaal netjes en eerlijk is deze manier van werken niet, en dat is iets waar culturele instellingen nog aan moeten wennen, zo was aan het geroezemoes in de zaal te merken.

Na deze algemene verhalen hoe het geefgedrag te stimuleren volgde een aantal praktijkvoorbeelden van culturele instellingen en groepen. Twee leden van theatergroep Schuim lichtten toe hoe zij 130 procent van hun doelsom via crowdfunding hadden binnengehaald.
Jolien Schuerveld, directeur van het Concertgebouw Fonds, gaf een kijkje achter de schermen van het beleid van het Concertgebouw op het gebied van geven. Rotmans noemde het Concertgebouw al als een voorbeeld van hoe het moet als het gaat om een persoonlijk contact met de gever in plaats van een anoniem emailadres (info@...nl). Schuerveld begon haar verhaal met de mededeling dat ze al vaker benaderd was om haar ervaringen te delen. Alhoewel het beleid van het ministerie van OCW de culturele instellingen van partners in concurrenten heeft veranderd en het dus niet meer gebruikelijk is dit te doen, hield ze het niet voor zichzelf. In haar lezing benadrukte ze het belang van een gedifferentieerde aanpak op maat die het Concertgebouw potentiële gevers biedt. Je kunt al voor een klein bedrag donateur worden, voor degenen die meer willen geven, is er het fonds op naam en voor echt grote gevers kunnen gebruik maken van het legaat. Het Concertgebouw heeft zijn gevers in kaart gebracht, gerelateerd aan het bedrag dat zij schenken, en dat resulteert in een piramide van gevers en daaraan gekoppeld een omgekeerde piramide van de bedragen die zij schenken. Veel mensen geven een klein bedrag en een beperkt aantal mensen is verantwoordelijk voor het leeuwendeel van het geld dat binnengehaald wordt. Schuerveld drukte de aanwezigen ook op het hart de schenker te leren kennen en om vooral zelf het goede voorbeeld te geven. Zorg ervoor dat je bestuursleden ook aan je instelling geven, dat heeft een stimulerend effect op anderen.
Na de pauze vertelde Ryclef Rienstra, managing director bij de VandenEnde Foundation, hoe de gever te verleiden. Een persoonlijke benadering, redeneren vanuit je eigen kracht, je onderscheiden van anderen, doelgericht en selectief te werk gaan, maken de kans groter om een gever tot een bijdrage te bewegen. Hij introduceerde in zijn verhaal het begrip ‘emotioneel rendement’, en sloot zo aan bij het verhaal van Rotmans om niet op puur economische motieven in te zetten. Ook de Vereniging Rembrandt zet op emotioneel rendement in. Minke van Hooff gaf inzicht in de werkwijze van de vereniging, die zijn ledental de afgelopen twintig jaar zag toenemen. Vereniging Rembrandt zet niet in op een economisch rendement van het lidmaatschap, maar biedt een ‘fysieke tegenprestatie’, in de vorm van een kunstwerk dat door een bijdrage van de vereniging in een museum is te bewonderen. Om een jonger publiek te trekken riep de vereniging speciale ‘cirkels’ voor jongeren in het leven en heeft daar inmiddels een stop op moeten zetten, zo succesvol bleek het uit te pakken. Dat zal ongetwijfeld ook te maken hebben met de status van een lidmaatschap. Mensen halen elkaar over de brug en daarmee ontstaat de 'sociale dwang' uit het verhaal van Van Beest: het systeem zorgt als vanzelf voor de toevloed van nieuwe donateurs.

De laatste twee bijdragen lieten zien dat geven niet alleen op financiën betrekking hoeft te hebben, maar ook om het beschikbaar stellen van tijd en energie als vrijwilliger. Doro Siepel, directeur van Theater Zuidplein in Rotterdam vertelde hoe de inzet van vrijwilligers en stagiaires de verankering van het theater in de samenleving verdiept en ook zijn vruchten afwerpt in een bredere programmering, die meer op lokale behoeften is afgestemd. Caroline van Diest vertelde een soortgelijk verhaal voor het Glasmuseum in Leerdam.
Het seminar werd afgesloten met een column van acteur, ambassadeur en presentator van de publiekscampagne, Sieger Sloot. Hij vatte in zijn bijdrage het hele middagprogramma samen in de beschrijving van de crowdfundingcampagne voor een theaterstuk. Zijn waarschuwing voor incrowdfunding was een mooie afsluiter.

André Nuchelmans

donderdag 20 juni 2013

Polderen tussen links en rechts: reflecties op een sociaal-liberaal cultuurbeleid

Ondanks de hoge temperatuur woonden circa 50 belangstellenden uit de cultuur(beleid)sector de presentatie bij van Boekman 95 Sociaal-liberaal cultuurbeleid: perspectieven en grenzen. Locatie: Internationaal Perscentrum Nieuwspoort, in het politieke hart van Den Haag. Mark van de Velde (Teldersstichting), Frans Becker (Wiardi Beckman Stichting) en Caspar de Kiefte (FNV-KIEM) reageerden op de Visiebrief van minister Jet Bussemaker. Aansluitend was er een debat met de zaal, onder leiding van Marielle Hendriks.

Jet Bussemaker benoemt het sociaal-liberale perspectief slechts éénmaal in haar Visiebrief, maar met het opnemen van de lijst met deskundigen die ze geraadpleegd heeft voor het beleidsdocument, demonstreert ze de herinvoering van het poldermodel. Aldus Cas Smithuijsen, directeur van de Boekmanstichting, in zijn welkomstwoord. Hij gaf een korte uiteenzetting over de politieke omstandigheden die aan de probleemstelling van deze Boekman en dit debat voorafgingen.

Er ging een zucht van opluchting door de cultuursector toen Rutte I viel en er een einde kwam aan het beleid (‘regime’) van Zijlstra. Volgens Frans Becker. Met Jet Bussemaker hebben we eindelijk een bewindsvoerder met warme gevoelens voor kunst en cultuur. De verwachtingen van haar beleidsbrief waren dan ook positief gespannen. Hij constateerde dat haar voornemens (‘zie ook het mooie interview in deze Boekman’) getuigen van een positieve richting. Een punt van kritiek betreft de discrepantie tussen cultuurpolitieke en financiële doelstellingen. Want hoe kun je enerzijds digitalisering stimuleren en anderzijds instellingen als TIN en MCN die erfgoed ontsluiten, afbreken? Hoe kun je enerzijds veel belang hechten aan talentontwikkeling en anderzijds de productiehuizen sluiten? Kortom, functies en taken worden helder gemaakt, maar de institutionele inbedding is weinig doordacht. Maar het grootste bezwaar van Becker ging over de ontoereikende ambitie op het gebied van cultuuronderwijs. ‘Teveel vrijblijvendheid’.

Mark van de Velde noemde de brief van Bussemaker plichtmatig, in het spoor van Rutte I. De minister weet het allemaal mooi te formuleren, maar een echte visie en bevlogenheid ontbreken. Over het educatieplan was hij ronduit enthousiast (‘veelbelovend’), maar sceptisch over de vraag of de ambities ook kinderen in achterstandswijken en op islamitische en reformatorische scholen bereiken. Uit eigen ervaring wist Van der Velde te vertellen dat niet alle scholen zich geroepen voelen cultuureducatie te bieden. Zolang er vanuit Den Haag geen richtlijnen of normen zijn op dit gebied blijft het allemaal vrijblijvend en kunnen leerlingen geen kennis van andere culturen nemen dan de school geschikt acht. Terwijl juist het onbekende stimuleert, uitdaagt et cetera.. Zoals ook in hun bijdragen aan Boekman naar voren komt, zijn Becker en Van de Velde het geheel met elkaar eens over het belang van cultuureducatie. Maar, net als Becker, bekritiseerde hij de vrijblijvendheid van de ambities van Bussemaker.

De meeste concrete bezwaren kwamen van Caspar de Kiefte (FNV-KIEM), maar hij zei ook: ‘na jaren kunnen we eindelijk weer adem halen’. Te vergelijken met de zucht van opluchting van Frans Becker. De toon van Bussemaker getuigt van respect, maar de inhoud bevat geen verrassingen. Wel tegenstrijdigheden. Bussemaker benadrukt de maatschappelijke waarde van kunst en cultuur, maar komt toch meestal uit op de economische impact. Ronduit wrang noemde De Kiefte de bekostiging van de Cultuurkaart uit gereserveerde frictiegelden, die dus niet zijn aangewend voor financiele ondersteuning voor heel veel ontslagen werknemers. En het was culturele instellingen notabene al die jaren niet toegestaan zelf reserves aan te leggen! ‘Hier had het kabinet een sociaal gezicht kunnen tonen’. In de beleidsbrief wordt zo’n beetje van alles aangestipt, ‘als een vette eend waar kritiek als water moeiteloos afglijdt.’ Maar specifieke arbeidskenmerken van de cultuursector worden jammer genoeg niet onderkend in de Visiebrief, legde De Kiefte uit. De voorbeelden leken talloos: 2/3 van de werknemers is zzp’er, het lage gemiddelde inkomen, de slechte onderhandelingspositie, de complexe afzetmarkt. Bussemaker zou hier veel meer op in moeten spelen door middel van wet- en regelgeving (auteursrecht, belasting) en stimuleringsmaatregelen. ‘Cultuurbeleid is meer dan het verstrekken van subsidie’. Net als de twee andere sprekers was hij verheugd over de aandacht voor educatie, maar viel hij over het gebrek aan regie.

Waar blijven de hervormingen?, riep Sander Boschma (D66 cultuur), want voortbouwen op de koers van Zijlstra, zoals de minister doet, brengt ons nergens. Het wordt tijd dat we iets doen aan de waterhoofden in de sector. Maar dat is allang gebeurd, reageerde Marianne Versteegh (Kunsten92) verontwaardigd. Zij benadrukte dat de overheid de regie rondom cultuureducatie ter hand moet nemen en over de brug moet komen met randvoorwaarden voor de gemeenten. Het woord ‘regie’ viel deze middag meer dan één keer. Regie van de overheid ten aanzien van de verhouding tussen publieke en private middelen, dat was de kern van de kritiek van Jo Houben (Cultuur-Ondernemen) op de brief. Cas Smithuijsen relativeerde de rol van de overheid. Hij wees op het gevaar dat de sector onveranderd de draad oppakt, zodra de economie aantrekt. Terwijl de sector zelf moet zoeken naar oplossingen in plaats van een afwachtende houding aan te nemen. Zelfregulering van de sector is van belang. Waarom moet de overheid altijd weer de boel omarmen? Volgens Iris Daalder (NAPK) heeft zich wel degelijk een kanteling voorgedaan in de sector. Kijk maar naar de huidige omvang van cultureel ondernemerschap in het veld. Marianne Versteegh pleitte in het slotwoord voor een kabinetbrede visie. Meer ministeries moeten zich voor cultuur inzetten. Er is bovendien meer nodig dan de cultuurkaart om het tij te keren, aldus Versteegh. Daarom pleit Kunsten 92 voor een Deltaplan voor cultuureducatie.

Van het debat in de Tweede Kamer over de plannen van Bussemaker, de volgende dag op 19 juni, verwachtte ze overigens weinig nieuws. Het mooie bericht dat het Tropenmuseum, of beter, de collectie, van de ondergang is gered, hing dinsdagmiddag al in de lucht.

Jack van der Leden

donderdag 23 mei 2013

Verslag debat: Erfgoed een hete aardappel?

vergaderzaal Trippenhuis
‘Erfgoed is als een hete aardappel, lijkt het. Iedereen zit er mee in zijn maag’. Met deze woorden opende Kitty Zijlmans de discussiemiddag ‘Erfgoed: van wie, voor wie?’, op 17 mei in het Trippenhuis te Amsterdam. Het debat was georganiseerd door de Boekmanstichting en de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW).

Circa 30 hooggeleerden en andere deskundigen, vooral erfgoedprofessionals, wisselden van gedachten over de vraag wie er nu eigenlijk verantwoordelijk is voor erfgoed. Wie draait er op voor de lasten; wie valt de lusten toe? Aanleiding tot de discussie was de terugtredende overheid. Die verplaatst ie zich steeds meer naar de achtergrond als eigenaar en beheerder van erfgoed. Het Kabinet Rutte I confronteerde de cultuursector met bezuinigingen én met de boodschap dat de verantwoordelijkheid voor erfgoed deels bij particulieren thuishoort.

Kortom, erfgoed van wie en voor wie? Zijlmans, hoogleraar kunstgeschiedenis aan de Universiteit Leiden en voorzitter van het debat, legde de vraag voor aan twee sprekers, Hester Dibbits, lector cultureel erfgoed aan de Reinwardt Academie (AHK) en Jos Bazelmans, bijzonder hoogleraar archeologische monumentenzorg aan de VU en hoofd sector Kennis van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE). Ter voorbereiding hadden de inleiders kennis genomen van een aantal artikelen die op verzoek van de redactie van het tijdschrift Boekman over het onderwerp zijn geschreven. In september worden deze en andere stukken, samen met een verslag van dit debat, gepubliceerd in een themanummer (Boekman 96) over Erfgoed.
Bazelmans was in de voorgelegde artikelen met name de urgentie van erfgoedzorg opgevallen, maar ook de introverte toon van de discussie over erfgoed. Erfgoedprofessionals hebben de neiging elkaar te sterken in hun kritiek op buitenstaanders, maar missen de durf om onderling de messen te scherpen en met elkaar een pittige discussie te voeren. ‘Ook onder de aanwezigen alhier bestaan stevige meningsverschillen!’. Bazelmans benadrukte vooral dat we niet langer op de overheid hoeven te rekenen, ‘dat is niet van de 21ste eeuw’. Hij constateerde voorts een gebrek aan verantwoordelijkheid op lokaal niveau en pleitte daarom voor een systeem van ‘checks and balances’. Voor Bazelmans behelst de definitie van erfgoed niet enkel het object, maar ook de sociale context. In het erfgoedbeleid moet het accent dan ook liggen op het gebruik van het object in plaats van op het object zelf. Bovendien: ‘Wie claimt, die financiert’.
Dibbits pleitte voor een sterke overheid, die verantwoordelijkheid neemt en een deel van de lasten draagt. ‘Doet ze dat niet, dan zit er niets anders op dan mensen te mobiliseren’.Vanuit een visie op het waarom van erfgoedzorg kun je beleid afstemmen op de toekomst, legde ze uit. Wat haar betreft staat de tijd (verleden, heden en toekomst) daarin centraal, zodat we ons bewust kunnen blijven van veranderingen, dynamiek, patronen en processen. Tijdsbesef, en niet identiteit, maakt het mogelijk dat mensen zich kunnen verhouden tot de plaats waar ze zich bevinden. ‘We laten ons in de omgang met erfgoed gijzelen door pre-occupatie met identiteit en gemeenschappen’, aldus Dibbits. Dit brengt met zich mee dat we enkel oog hebben voor wat bepaalde gemeenschappen aanstaat. Erfgoedzorg is gebaat bij transparante onderzoeksnetwerken, waaraan iedereen kan deelnemen en erfgoedprofessionals als makelaar optreden. Gemeenschappen worden netwerken, benadrukte ze. ‘Open en dynamisch’.

Haar afrekening met de identiteits- en gemeenschapsgedachte riep bij Bazelmans weerstand op. Hij benadrukte juist het sociale belang van gemeenschappen. Ook Julia Noordegraaf, hoogleraar erfgoed en digitale cultuur aan de UvA, was geen voorstander. Ze legde uit dat digitaal erfgoed bij uitstek samenhangt met gemeenschappen, omdat het er als het ware een product van is.

Maar wie bepaalt dan wat erfgoed is, legde Zijlmans de aanwezigen voor. Alles is erfgoed, aldus Pieter Matthijs Gijsbers, directeur Openluchtmuseum. Ook co-creaties, ‘hoog’ en ‘laag’, creatieve industrie. Hij pleitte voor democratisering van het begrip. Inge van der Vlies, hoogleraar staats- en bestuursrecht en kunst en recht aan de UvA, wees erop dat onze identiteit samenhangt met de gemeenschap, en daarom altijd in beweging is. Dat geldt ook voor draagvlak voor erfgoed. ‘Mijn studenten zouden er niets op tegen hebben wanneer de Nachtwacht naar het Louvre verhuist.’ Karel Loeff, directeur Erfgoedvereniging Heemschut, vond dat zijn collega’s en hij met het oog op draagvlak als erfgoedprofessionals het debat met de eigen omgeving moeten aangaan. ‘Misschien dat vervolgens bij ambtenaren vroeg of laat het kwartje valt’, want van de overheid valt vooralsnog weinig te verwachten, viel hij Bazelmans bij. ‘In het Regeerakkoord van Rutte II komt het woord erfgoed simpelweg niet voor’. Maar creatieve industrie als een van de negen topsectoren wèl, vulde Lucky Belder hem aan. Belder is werkzaam als universitair docent bij het Centrum voor Intellectueel Eigendomsrecht aan de Universiteit Utrecht. De opmars van deze tak heeft toch positieve invloed op toekomstig erfgoedbeleid, vroeg ze aan Bazelmans? Die gaf toe enige moeite te hebben met beantwoording van de vraag, maar hield het erop dat de overheid in de jaren zeventig en tachtig onvoldoende oog had voor succesvolle crossovers… ‘Zelfgenoegzaamheid speelde hierbij een rol’.

Martin Berendse, directeur Nationaal Archief, legde uit dat de rijksarchieven inzetten op toegankelijkheid en de deuren voor het grote publiek hebben opengezet, maar nu worden geconfronteerd met slinkende budgetten. Zijn oplossing was pragmatisch: een aantrekkelijk basispakket bieden voor de gebruiker.

Zijlmans bracht de eigendomskwestie nog ter sprake. Geld speelt daarbij een cruciale rol. Erfgoed leeft in de maatschappij, meer dan ooit, aldus Jan Rouwendal, bijzonder hoogleraar economische waardering van erfgoed aan de VU. Aan draagvlak geen gebrek. De overheid heeft al zo veel betaald, misschien kunnen particulieren iets meer uit de eigen portemonnee bekostigen? Of misschien kan er eens een monument worden verwijderd van de lijst? Volgens Martin Berendse neemt het erfgoed enorm toe in omvang. Belangrijke vraag bij het beheersen van deze stroom is: wat is nu werkelijk beschermwaardig? De aanwijzingen lijken in beton gegoten, legde Bazelmans uit. Objecten die als monument zijn aangewezen, blijven dat tot in de eeuwigheid. Cas Smithuijsen, directeur van de Boekmanstichting, merkte op dat het overheidsbeleid ronduit star is: de Collectie Nederland is daardoor lange tijd beschouwd als een hiërarchisch gestapelde piramide. Maar in werkelijkheid heeft zij zich tot een archipel van collecties ontwikkeld. Erfgoed leeft, concludeerde Zijlmans ter afronding van het debat. Maar wie zich voor dat leven in de toekomst verantwoordelijk voelt is ook na dit debat verre van gewis.
Jack van der Leden

vrijdag 26 april 2013

De Staat van het Boek


Dinsdag 23 april organiseerde het Vlaamse BoekenOverleg voor de derde keer De Staat van het Boek. Het symposium geeft een actueel overzicht van het boekenvak in Vlaanderen. Waar in Nederland de verkoop van boeken een dalende lijn laat zien, was in Vlaanderen in de eerste drie maanden van dit jaar sprake van een stijging van iets meer dan 7 procent. Reden voor optimisme, al werd er maar kort bij stil gestaan. De blik was vooral op de toekomst gericht. Tijdens een aantal plenaire lezingen en discussies en tijdens parallelsessies in kleinere groepen werd gepoogd een antwoord te geven op actuele vragen. Wat is er te verbeteren? Is er samenwerking met Nederland mogelijk? Biedt crowdfunding mogelijkheden voor het boekenvak? Op een middag in Antwerpen wisselden mensen uit alle geledingen van het boekenvak ervaringen uit.

Na een kort welkomstwoord ondervroeg moderator Gitte Van Hoyweghen twee kersverse spelers in het Vlaamse boekenvak. André Vandorpe is vanaf 15 april directeur van de Vlaamse vakvereniging Boek.be en Marc Reugebrink wordt, samen met Patrick De Rynck, de nieuwe voorzitter van de Vlaamse Auteursvereniging. Beiden kiezen er voor de door hun voorgangers uitgezette lijn door te trekken. In het geval van Reugebrink ligt de nadruk op handhaving van het modelcontract, Vandorpe noemt de rol van de overheid als een belangrijk agendapunt. Vandorpe en Reugebrink waren het opvallend eens, beiden vinden dat in het onderwijs meer aandacht voor literatuur moet zijn. Reugebrink chargeerde het enigszins door te stellen dat aandacht voor serieuze literatuur tegenwoordig strafbaar is. Wat betreft een breed assortiment zien ze alle twee een belangrijke rol voor bibliotheken en de onafhankelijke boekhandel weggelegd. De bibliotheken hebben hier een vitrinefunctie. Ook moet er actie komen vanuit de overheid om de positie van onafhankelijke boekhandels ten opzichte van boekenketens te versterken. Doordat Vlaanderen geen vaste boekenprijs kent, kunnen de boekenketens bibliotheken vaak tegen een lagere prijs boeken aanbieden. Over de samenwerking met Nederland zijn ze sceptisch. Het ligt voor de hand, maar er zijn veel verschillen die die samenwerking bemoeilijken. Zo blijken Vlamingen vooral Vlaamse auteurs te lezen, Nederlandse auteurs komen er niet in de boeken top 10 voor. Vooralsnog lijken de boekenmarkten in Vlaanderen en Nederland alleen nog maar verder uit elkaar te groeien.

De daarop volgende parallelsessie liet echter zien dat er op andere vlakken wel degelijk samengewerkt kan worden en van elkaar geleerd. Rudy Vanschoonbeek, voorzitter van de Vlaamse Uitgevers Vereniging, en Eppo van Nispen tot Sevenaer, directeur van de Stichting Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek (CPNB) presenteerden gezamenlijk de eerste resultaten van de Denktank Vlaanderen-Nederland. Door niet alleen op het aanbod in te zoomen, maar een zo breed mogelijke aanpak te hanteren, werd gekeken waar het boekenvak in het Nederlandse taalgebied van elkaar kan leren en samen op kan trekken. Dit resulteerde in een Actieprogramma voor de Nederlandstalige boekensector aan de hand van vijf concrete domeinen, voorzien van concrete beleidsvoorstellen. Die vijf domeinen zijn: de wereld, de concurrentie, uitdagingen, acties en operationaliseren. In juni 2013 moet er een Vlaams-Nederlandse stuurgroep voor coördinatie, procesbewaking en –stimulering in het leven zijn geroepen, die de actiedomeinen prioriteert en vertaalt naar besluitvorming. Als de soepele samenwerking tijdens de presentatie als toonbeeld voor de verdere samenwerking dient, kan dat zeker tot iets moois leiden. Een internetadres is alvast gereserveerd: www.boek2020.org.

Bij de tweede parallelsessie koos ik voor De smaak van Confituur. Confituur is een nieuw samenwerkingsverband van onafhankelijke boekhandels in Vlaanderen. De dag voor het symposium werd de samenwerking tussen Confituur en dagblad De Morgen bezegeld en dat was het onderwerp van de presentatie. Hoofdredacteur Yves Desmet belichtte de samenwerking en plaatste de ontwikkelingen in een breder kader. De sociale media moeten volgens hem hun plaats nog vinden tussen de reeds bestaande media. Vooralsnog komt alles nog voort uit de ‘ouderwetse’ media, die content aanbieden. Daar zal volgens hem ook altijd vraag naar blijven. De Morgen en Confituur passen volgens Desmet heel goed bij elkaar, zij hebben eenzelfde publiek en kunnen elkaar op deze manier versterken. Bovendien past het in een lijn die al eerder door De Morgen werd ingezet, waarbij de krant meer ruimte en een vaste dag voor boeken reserveerde. Initiatiefnemer Paul Luyten van de Gentse boekwinkel Walry gaf een korte toelichting op de oprichting van Confituur. De eerste plannen zijn om in De Morgen telkens tips van een bij Confituur aangesloten boekhandel op te nemen. Een ander idee is om bekende Vlamingen over hun favoriete boek aan het woord te laten en zo niet verkrijgbare boeken een nieuw leven te geven.

Na deze parallelsessies kwamen alle deelnemers weer tezamen om Hans Bourlon van Studio 100 (bekend van K3, kabouter Plop en Samson en Gert) over de succesformule van deze Vlaamse productiemaatschappij te horen. De staat van het boek nodigt elk jaar een buitenstaander uit zijn verhaal te komen vertellen zodat de boekensector daar iets van op kan steken. Studio 100 zet vooral in op een combinatie van verschillende media en grensoverschrijdende personages. Ook bezit de maatschappij inmiddels vijf Eftelingachtige pretparken in België, Nederland en Duitsland. Met de aankoop van een groot pakket licentievrije animatieproducties wil Studio 100 weer een nieuwe winstbron aan haar palet toevoegen. Een remake van Maya de Bij moet daarvan het begin vormen. Een erg interessant verhaal, maar wat de boekensector hier van kan leren, werd mij niet direct duidelijk.

Vervolgens was het woord aan Philippe De Coene, voorzitter van de commissie Cultuur van het Vlaams Parlement. Een jaar geleden keurde dat parlement een resolutie goed over een actieplan voor de letteren in Vlaanderen. De Coene ging kort in op wat er inmiddels bereikt is en waar nog werk aan de winkel is. Hij begon met het positieve nieuws. Zo heeft de boekensector met BoekenOverleg een officieel aanspreekpunt, geregeld overleg en een gezamenlijke agenda. Goed nieuws is tevens dat de Universiteit Antwerpen met ingang van het studiejaar 2014/2015 een postgraduaat Boekenvak aanbiedt. Daarnaast is er vanuit de overheid aandacht voor de problemen die de onafhankelijke boekhandels ondervinden. Ook de leenrechtvergoeding staat op de agenda maar de verdeling is nog niet goed geregeld, zo gaf De Coene te kennen. Buiten de sector is echter weinig weet van al deze ontwikkelingen. Om de sector beter op de kaart te zetten, vooral internationaal, is aan de resolutie ook het plan toegevoegd om België als gastland op de Frankfurter Buchmesse te presenteren. De Coene wilde het liefst dat België dit zelfstandig zou doen, maar het Parlement stond er op met Nederland te werken.

Tijdens het slotwoord overhandigde Leen van Dijck van BoekenOverleg het eerste exemplaar van het herziene standaardwerk Het boek in Vlaanderen sinds 1800 aan de auteur Ludo Simons. Alle deelnemers kregen een exemplaar van deze geschiedenis van het Vlaamse boekenvak mee naar huis om zo goed beslagen de blik op de toekomst te kunnen richten.



André Nuchelmans

maandag 15 april 2013

Muzikaal erfgoed op straat! Verslag expertmeeting



De verhalen liegen er niet om: persoonlijke  muziekarchieven en -collecties eindigen steeds vaker op rommelmarkten of bij de kringloop. Het archief van wijlen zanger en presentator Herman Emmink, bekend van het lied Tulpen uit Amsterdam, werd bijvoorbeeld teruggevonden in de kringloopwinkel van Soest. Instellingsarchieven en -collecties lijken eenzelfde lot beschoren. Schrijnende voorbeelden zijn het muziekarchief van de Wereldomroep en de Muziekbibliotheek van het Muziekcentrum van de Omroep, die respectievelijk 70.000 commerciële muziekdragers en vijf strekkende kilometer bladmuziek herbergen.  Als er niet snel een oplossing voor wordt gevonden, gaan ze verloren. Reden voor het  World Music Forum NL een spoed-expertmeeting te beleggen, over de toekomst van deze en andere bedreigde muziekarchieven en -collecties. De bijeenkomst vond plaats bij de Boekmanstichting, op 12 april 2013.


Illegaal geproduceerde opnamen in het archief van de Wereldomroep

Het Wereldomroeparchief kwam in de problemen toen er in 2012, na vijfentachtig jaar, een eind kwam aan de Nederlandstalige radio-uitzendingen van Radio Nederland Wereldomroep. De omroep werd drastisch afgeslankt en kreeg een andere taak. Voor het audio-deel van het archief, 20.000 lp’s en 50.000 cd’s die zijn opgeslagen in de kelders van de omroep, is in die nieuwe constellatie geen plaats. En als gevolg van de draconische bezuinigingen ook niet op een andere plek binnen de publieke omroep, alhoewel de cultuurhistorische waarde van dit erfgoed alom wordt erkend. Henk Lansink, bibliothecaris en trombonist vertelt: ‘De Wereldomroep is bereid dit deel van het muziekarchief “om niet” over te dragen aan een instelling die er iets mee wil doen, op voorwaarde dat het op 1 mei a.s. vertrokken is. Anders ligt het op straat.’ Andere, gedigitaliseerde, deelcollecties konden worden ondergebracht bij verschillende instellingen. Zo kregen de radioprogramma’s voor ‘de koloniën’ (gesproken woord) onderdak bij Stichting Beeld en Geluid.
Volgens Henk Lansink is het belangrijkste onderdeel van de audio-collectie  van de Wereldomroep de wereldmuziek die ongeveer eenderde van de collectie beslaat. De lp’s binnen deze collectie zijn ter plaatse (bijvoorbeeld in Laos) aangekocht. ‘Het zijn vaak lokaal op cassetteband geproduceerde en illegaal beluisterde opnamen die later op lp zijn gezet, of op cd gebrand. De overal verkrijgbare muziek lieten de reporters links liggen. De waarde van deze collectie wordt dan ook bepaald door zijn uniciteit, niet omdat hij van de Wereldomroep is.’ Hij is interessant voor binnen- en buitenlandse onderzoekers, uitvoerders, maar ook voor conservatoriumstudenten, zoals aan Codarts. Het is daarom lastig een geschikt onderdak te vinden waar al deze gebruikers hun weg naartoe kunnen vinden. Een van de opties is het MUI, een Gelders muziekuitleencentrum voor  muziekverenigingen, muziekdocenten en dirigenten, dat een meer landelijke georiënteerd muziekdocumentatiecentrum beoogt te worden. Ook de afdeling Bijzondere Collecties van de UvA is in beeld, maar deze vraagt een x-bedrag per strekkende meter voor een periode van vijf jaar voor onder meer opslag, onderhoud en ontsluiting, inclusief de kosten van een conservator. Na die vijf jaar neemt Bijzondere Collecties de zorg inhoudelijk en financieel over. Ook Beeld en Geluid kan niet zonder meer elke collectie opnemen: daarvoor ontbreekt de expertise die moet worden ingekocht (of tegen betaling meegeleverd). Ongeacht de keuze die uiteindelijk wordt gemaakt, is het dus zaak om particuliere financiering te zoeken. Inmiddels is wel duidelijk dat de gemeente Bussum bereid is noodopvang te bieden aan het audio-archief van de Wereldomroep.


Handgeschreven arrangementen in bladmuziekcollectie van het Muziekcentrum van de Omroep

De Muziekbibliotheek van het Muziekcentrum van de Omroep (MCO), de overkoepelende organisatie van de muziekgezelschappen van de publieke omroep, is ook slachtoffer van de overheidsbezuinigingen op het omroepbestel. Het MCO dat met ingang van 2013 met zestig procent werd gekort, zag zich genoodzaakt de Muziekbibliotheek af te stoten. ‘Voor het leeuwendeel van de bibliotheek, namelijk de grootste verzameling bladmuziek van Nederland en ver daarbuiten, is nog geen bestemming gevonden’, aldus bibliothecaris Jan Jaap Kassies. ‘Deze verzameling bestaat onder meer uit (soms handgeschreven) arrangementen voor radio en televisie, een duizelingwekkende hoeveelheid klassieke bladmuziek vanaf de middeleeuwen, songbooks van Engelse en Amerikaanse musicals, en manuscripten van componisten zoals Louis Andriessen en Otto Ketting en van jazzmusicus en  -dirigent Boy Edgar’, zegt Kassies, ‘bij elkaar ruim 200.000 titels’. Kassies is de ontdekker van de  manuscripten van de Duits-Oostenrijkse componist Hanns Eisler die bekend is geworden door zijn muzikale verbintenis met Bertold Brecht. Slechts een bescheiden deel van de collectie bladmuziek is gedigitaliseerd, een beeld dat overeenkomt met de omvang van de digitalisering van bladmuziek in de rest van Europa.
De hoop van het MCO-muziekarchief is gevestigd op het Nederlands Muziek Instituut (NMI): ’het  centrum voor het muzikaal erfgoed in Nederland’. Zwaartepunten in deze collectie zijn Nederlandse muziek van 1700 tot heden en oude muziek (Renaissance, Barok, Klassiek); de MCO-bladmuziekcollectie zou hier een goede aanvulling op vormen. Het NMI verloor echter, net als het MCO, het merendeel van zijn subsidie en werkt nu samen met het Haags Gemeentearchief waarmee het op termijn zal integreren. Er worden echter ook andere mogelijkheden onderzocht, zoals aansluiting bij een andere instelling en een voortbestaan buiten de omroep in een onafhankelijke stichting voor een op te zetten Nationale Muziekbibliotheek.



Het levensgrote probleem waar het muziekarchief van de Wereldomroep en de bladmuziekcollectie van de Muziekbibliotheek van de Omroep tegenaan lopen, is ook het probleem van particuliere verzamelaars. Waar moeten zij met hun muzikale erfgoed naar toe? Met hun muziek uit de Molukken, Indonesië en Suriname, van Nederlandse zigeunerorkesten, of Doe Maar. De verzamelaars zijn experts op hun verzamelterrein en laten in de regel ongaarne andere mensen toe in hun paradijs. Dat impliceert ook dat er weinig zicht bestaat op de aanwezige, zeer uiteenlopende archieven en collecties in Nederland waartoe ook de archieven  en collecties van de muziekindustrie, musici en componisten gerekend moeten worden. Om dat euvel te verhelpen liet het ministerie van OCW in 2009 de mogelijkheden van een digitale wegwijzer voor muziekarchieven onderzoeken. Zo’n wegwijzer zou niet zelf alle informatie moeten bevatten, maar een koppeling tussen verschillende zoekingangen moeten bieden, van bladmuziek tot concertagenda’s, van foto’s tot geluidsdragers, van muziekinstrumenten tot parafernalia en muziektradities. Die wegwijzer is er muzieksectorbreed nooit gekomen, maar is hoognodig, misschien een beetje naar voorbeeld van onze Zuiderburen. Daar presenteert de organisatie Resonant op de website www.muzikaalerfgoed.be de Muziekbank Vlaanderen als een online register voor de beschrijving van muziekarchieven en -collecties uit Vlaanderen. Met deze databank streeft Resonant ernaar de verwaarlozing van het Vlaams muzikaal erfgoed een halt toe te roepen. Het opbouwen van zo’n digitale wegwijzer in Nederland, al dan niet ondergebracht bij het NMI of een Nationale Muziekbibliotheek, gaat niet vanzelf, maar zou misschien met steun van bekende musici, de muziekindustrie en auteursrechtenverenigingen, en met  een combinatie van contributies, giften en nalatenschappen kans van slagen hebben. Inventarisatie per subsector (wereldmuziek, bijvoorbeeld) en onderlinge doorverwijzing zou al een mooie start zijn. Het regelen van opslag voor de kratten met archieven en collecties die anders zonder pardon in de vuilcontainers of papierversnipperaar verdwijnen, evenals het opstellen van selectiecriteria en een format voor de digitalisering van de inhoud van deze archieven en collecties, zijn stappen die gelijktijdig zouden moeten worden gezet. Niets doen is immers niet langer een optie.

Ineke van Hamersveld