vrijdag 23 september 2011

De koopman en de kunstenaar. Hoe kunst en handel elkaar – kunnen – versterken

Op de toepasselijke locatie het ING House vond op 22 september de door Sica samen met ING georganiseerde bijeenkomst De koopman en de kunstenaar plaats. Na een heldere keynotespeech van Paul Hughes werd in een plenaire discussie uitgebreid ingegaan op de samenwerkingsverbanden bij de wereldtournee die het Koninklijk Concertgebouw Orkest (KCO) in 2013 gaat houden. Na 3 parallelle workshops legde dagvoorzitter Rob Vermaas de Vlaming Hugo de Greef een aantal vragen voor op het middagthema. Een mooi afgerond programma waarin de deelnemers vol ideeën en goede moed weer vertrokken.

Na een kort welkomstwoord door Jan Kennis, adjunct-directeur bij Sica, stak Paul Hughes van wal. Hughes is mede-oprichter en strategisch directeur van Lava, dat zich bezighoudt met branding en design. In slechts een kwartier deed hij uit de doeken waar Nederlandse kunstinstellingen en kunstenaars vaak in de fout gaan als zij zich in het buitenland willen presenteren. De titel van de lezing,Sweet spot, verwees naar de kracht van samenwerking. De kracht zit hem in de combinatie niet in de individuele elementen. De combinatie van koolstof, waterstof en zuurstof levert suiker. Hetzelfde geldt voor de Nederlandse cultuur. Momenteel wordt het vooral op individueel niveau gepromoot, terwijl een combinatie veel meer op kan leveren. Het brandverhaal is daarbij van belang (Why? What? How?). ‘It’s not what you do, it’s how you do it’, hield Hughes de aanwezigen voor. ‘Connect your stories and unify under the Dutch brand’. Kenmerken van het Nederlandse merk zijn ‘pragmatic openmindedness, collaborative diversity and local/global’. Treed daar collectief mee naar buiten en verplaats je in de buitenstaander. Hoe kijkt die tegen je aan?

De plenaire discussie over de wereldtournee van het KCO gaf direct aan hoe je dit model in praktijk kunt brengen. In het panel zaten vertegenwoordigers van het KCO en van partners waarmee het de wereldtournee organiseert. Jan Meddens, manager corporate relations & sponsoring bij het KCO, legde kort uit wat de wereldtournee inhoudt en hoe het KCO dit organisatorisch aan gaat pakken. Rutger Hamelynck, global head sponsorship bij ING, vertelde dat ING als sinds 1989 partner is van KCO. De merkverhalen van ING en KCO passen goed bij elkaar en ze hebben beide belang bij internationale optredens. De optredens bieden ING goede mogelijkheden contacten in het buitenland aan te halen. Een andere partner is de AVRO. Willemijn Maas, algemeen directeur van de AVRO, overtrof ING door mee te delen dat de banden tussen AVRO en KCO al bijna 90 jaar oud zijn. De AVRO wil kunst en cultuur toegankelijk maken bij een breed publiek, maar is daarbij op zoek naar andere vormen dan een pure concertregistratie. De bedoeling is dan ook om een roadmovie van de wereldtour te maken. Jan van Weijen, verbonden aan de Nederlandse ambassade in Londen, maakte duidelijk wat de ambassade voor het KCO kan betekenen als het Groot-Brittannië aandoet en welke mogelijkheden optredens van het KCO aldaar de ambassade bieden. Het KCO is daarbij een visitekaartje waar je als ambassade mee voor de dag kunt komen door bijvoorbeeld buitenlandse investeerders voor het concert uit te nodigen. Agentschap NL biedt het KCO vooral contacten in de landen die tijdens de wereldtournee aangedaan worden, zo lichtte Vincent Stokman toe. Kunst en cultuur worden daar vooral gebruikt om contacten voor het bedrijfsleven te leggen en te onderhouden.
Tot besluit kwam dagvoorzitter Rob Vermaas terug op de samenwerking en hoe dit als voorbeeld voor andere culturele instellingen zou kunnen werken. Hier kwam naar voren dat je als culturele instelling niet kost wat kost het buitenland voor ogen moet houden. Veel instellingen zijn daar ook niet voor bedoeld. Als je echter naar het buitenland wilt, is het van belang daar een helder en goed onderbouwd plan voor op te stellen, waarmee je bij eventuele partners aan kunt komen. Het KCO heeft wat dat betreft als wereldvermaard orkest dat overal welkom is een duidelijke voorsprong. ING verbindt zich niet aan optredens van het KCO. Zo heeft ING geen enkel belang in Zuid-Afrika. Daar zal het zich dan ook niet met het KCO afficheren. Het zal echter niet moeilijk zijn daar een andere partner voor te vinden. Willemijn Maas bracht in dat het model niet alleen internationaal maar ook nationaal bruikbaar is. ING gaf in de persoon van Hamelynck te kennen dat als kunstinstellingen ondernemend zijn, het ING daar graag bij aanhaakt.

Na een korte pauze werden de aanwezigen verdeeld over 3 workshops: Hoe weet ik wat ik waard ben? Het buitenland gold als voorbeeld. En wat doet de koppelaar? Ik was ingedeeld bij de eerste workshop waar Steven Kop, creatief directeur van adviesbureau Creatieve Koppen, een inleiding hield over de werkwijze van zijn bureau. Aan de hand van een aantal pitches werden de aanwezigen uitgedaagd mogelijke oplossingen aan te dragen. Zoals in het huidige klimaat te verwachten, betrof het vooral het zoeken van financiers voor projecten. Het viel me op hoeveel oplossingen mensen uit de kunst- en cultuursector hier in korte tijd voor aan kunnen dragen. Zo werd een pianist die een festival wilde organiseren waar pianisten en drummers voorstellingen gaven door de aanwezigen gekoppeld aan een datingbureau of een bedrijf met veel duobanen. Kop kwam zelf met het voorbeeld van de Cliniclowns die meer voorstellingen wilden geven, maar hoe dat te financieren? Hij stelde daarop voor de cliniclowns ook in het bedrijfsleven in te zetten. Door daar een ziekenhuisclown voor op te offeren, konden 3 anderen extra in het ziekenhuis aan de slag. Een reden om de banden met het bedrijfsleven op andere manier aan te halen dan alleen als directe financier.

Een kort interview met Hugo de Greef, momenteel adviseur van de Vlaamse regering over de vormgeving van haar internationaal cultuurbeleid, besloot de bijeenkomst. Op de vraag naar zijn mening over de combinatie kunst en koopman was De Greef duidelijk. Dit levert in een aantal gevallen zeker goede combinaties op, maar het dient geen uitgangspunt te zijn. Net zo min als het uitgangspunt dat de overheid eigen inkomsten van cultuur- en kunstinstellingen een op een matcht. De kunst- en cultuursector is daarvoor te divers en de verschillen tussen de verschillende sectoren zijn daarvoor te groot. Een orkest is niet te vergelijken met een filmregisseur of beeldend kunstenaar. Maar zoals ING-medewerker Rutger Hamelynck in de paneldiscussie al aangaf: ‘op ieder potje past een dekseltje’.

André Nuchelmans

dinsdag 20 september 2011

Incubate. DIY conference

Afgelopen vrijdag was de conferentiedag op het Tilburgse festival Incubate. Het thema was dit jaar DIY oftewel Do It Yourself. In het Midi Theater was een afwisselend programma in de theaterzaal en de bar. De term DIY stamt uit de jaren 70 toen veel punkbandjes het heft in eigen hand namen en niet langer afhankelijk wilden zijn van grote platenmaatschappijen. Ze konden niet alleen zelf de muziek maken, maar die ook opnemen en aan de man of vrouw brengen. In het huidige digitale tijdperk is dat allemaal nog iets eenvoudiger dan toentertijd. In het programma kwam zowel heden als verleden aan de orde, waarbij de balans enigszins doorslag naar de DIY in de jaren 70.

Allereerst was het woord aan Michael Azerrad, auteur van het boek Our band could be your life. In het boek beschrijft hij de opkomst van de DIY cultuur, zoals een aantal Amerikaanse bands dat eind jaren 70, begin jaren 80 in de praktijk bracht. Zijn lezing was een korte weergave van de inhoud van het boek, waaruit hij veelvuldig citeerde. Zoals de titel al aangeeft, was de DIY cultuur in de beschreven periode meer dan alleen een manier waarop bandjes zich manifesteerden. Het was een manier van leven. De lezing was een soort verheerlijking van de beschreven periode. Het was absoluut niet rooskleurig, maar er sprak wel iets uit van 'toen was alles nog serieus (en beter)'. Jammer was bovendien dat Azerrad de draad zelf nauwelijks doortrok naar de huidige tijd. Gelukkig waren er vragen uit de zaal die daar wel op inspeelden. Belangrijkste conclusie was dat de hedendaagse indie cultuur inmiddels veel meer onderdeel is van de media-industrie dan in de vorige eeuw. Alle indielabels zijn onderdeel van een van de grote platenmaatschappijen. De echte DIY manier van muziek maken en distribueren speelt zich daarbuiten af.

Vervolgens was er in de theaterzaal een vertoning van de documentaire PressPausePlay die zich volledig toespitste op de mogelijkheden die de huidige digitale wereld de DIY cultuur biedt. In tegenstelling tot de lezing van Azerrad kwamen hier niet alleen de voordelen, maar ook de nadelen uitvoerig aan de orde. Als grootste nadeel noemden diverse geïnterviewden dat iedereen zijn product wereldwijd kan aanbieden en verspreiden. Je hoeft absoluut geen talent te hebben om een filmpje met je uiting op internet te plaatsen. Ook is het mogelijk om valse of niet in het ritme passende zang electronisch niet vals of ritmisch passend te maken. Hierdoor ontstaat een grote hoeveelheid middelmatige of zelfs minderwaardige cultuurproducten, waar je nauwelijks nog de weg naar het echte talent in kunt vinden. Aansluitend vond een discussie over de film plaats. Tegelijkertijd vond onder leiding van Niels Aalberts (EHPO) een discussie in de bar plaats met studenten over DIY. Daarbij werd hetzelfde punt als in de documentaire aangeroerd: de negatieve effecten van het feit dat iedereen zijn product tegenwoordig via YouTube of een ander digitaal kanaal wereldwijd aan kan bieden.

Na deze discussie in de bar gaf Slava Rubin van IndieGogo in de theaterzaal een presentatie van Crowfunding zoals alleen Amerikanen dat kunnen. In een razend tempo gaf Rubin een zogenaamd objectieve presentatie van crowdfunding, waarbij IndieGogo alom aanwezig was. Desalniettemin was het een enthousiasmerende en informatieve lezing. Iedereen kan op IndieGogo’s een project aanbieden om dat via crowdfunding gefinancierd te krijgen. Je krijgt je geld altijd netjes op je rekening gestort of je je streefbedrag gehaald hebt of niet. Kom je in de lijst van favoriete projecten (opgesteld op basis van zuiver analytische cijferbewerkingen en niet op subjectieve oordelen, aldus Rubin) dan zal IndieGogo er alles aan doen om je een handje te helpen. Van belang is vooral om je via je directe vrienden- en familiekring te verzekeren van een startkapitaal en je product zo onder de aandacht te brengen dat ook andere mensen in je project geïnteresseerd raken. De site herbergt van alles: van industriële ontwerpen tot een bandje dat een cd op wil nemen. IndieGogo kan er van bestaan door van de geslaagde projecten 4% van de opbrengst te vragen en van niet geslaagde 9%. Het meest interessante van de lezing van Rubin was dat hij de term DIY naar de prullenbak verwees. Hij spreekt liever van DIWO: Do It With Others.

Het daaropvolgende interview van John Robb met Steve Ignorant, frontman van de Engelse punkband Crass, verzandde al snel in een verzameling anecdotes die vooral voor de diehard fans interessant waren. Net als de eerste lezing van Azerrad werd het thema van de conferentie niet of nauwelijks naar het heden doorgetrokken. Het slotwoord van de conferentie was aan Bill Drummond, met wie diezelfde dag ook al een uitgebreid interview in de Volkskrant stond. Het onderwerp was nagenoeg hetzelfde. Na een korte terugblik op zijn activiteiten in de popsector vanaf de jaren 90, hekelde Drummond de huidige cultuur waarbij iedereen de gehele dag met oortjes in rondloopt. Het creëert een soort steriele wereld waarin mensen geïsoleerd en geluidloos leven. Iedereen geeft zich de gehele dag over aan een passieve geluidsstroom. Je hoort nooit meer iemand fluiten op straat. Drummond probeert zich hier zelf aan te onttrekken door zich op straat als schoenenpoetser aan te bieden onder een zelfgeproduceerd riedeltje fluiten. Dat hij de daad bij het woord voegde was voor zijn lezing te zien, toen hij de schoenen van nietsvermoedende bezoekers van het congres en voorbijgangers voor de deur van het Miditheater poetste.

Het meest treffende voorbeeld van DIY in het huidige digitale tijdperk leverde Erwin Blom die vrijdagavond al een Ebook van de conferentie produceerde, gemaakt met een gedownloade app op zijn Ipad.

André Nuchelmans

maandag 12 september 2011

Gala van het Nederlands Theater

Acteur Jacob Derwig kwam op straat een man tegen die hem herkende maar niet precies wist waarvan. 'De televisieserie In therapie?', probeerde Derwig. Of misschien de film Lek of Enclave? Het deed geen bel rinkelen bij de voorbijganger en de acteur vervolgde: 'Ik werk ook bij Toneelgroep Amsterdam, het grootste gezelschap van Nederland, als acteur.' De zoekende blik van de man maakte plaats voor minachting: 'Tonéél?!' Hij maakte zich snel uit de voeten. In een tijd waarin gesubsidieerde kunst en podiumkunst in het bijzonder in diskrediet zijn geraakt, vraagt zelfs een acteur die de Louis d’Or 2011 wint zich af of hij er nog wel mee door moet gaan. Derwig won deze prijs voor de meest indrukwekkende mannelijke dragende rol voor zijn personage in Kinderen van de Zon van Toneelgroep Amsterdam. Elsie de Brauw kreeg de Theo d’Or voor de meest indrukwekkende vrouwelijke dragende rol, die zij speelde in Gif van NTGent.

Zondagavond 11 september zijn tijdens het Gala van het Nederlands Theater in de Amsterdamse Stadsschouwburg de VSCD Toneelprijzen, de VSCD Mimeprijs, de VSCD Jeugdtheaterprijzen en de AVRO Toneel Publieksprijs 2011 uitgereikt. Acteurs Leopold Witte en Geert Lageveen verzorgden de presentatie en kwamen op in sjofele kleding met een ouderwetse grammofoon. Voor iedere prijswinnaar was er een nostalgische plaat, variërend van Boney M. tot The Beatles.

De afspraak was ‘om het er niet over te hebben’, over de aangekondigde bezuinigingen. Maar, meestal via een geestige omweg, verwees iedereen er naar: de ‘linkse hobby’ en de ‘kaalslag’ die vooral nadelig uit lijken te pakken voor de toekomst van jong talent. Onny Huising, artistiek leider van Het Speeltheater Holland, samen met Het Houten Huis winnaar van De Gouden Krekel voor Adios, de beste jeugdtheatervoorstelling, riep door de microfoon: 'Ik ga het er tóch over hebben!' Hij vroeg aandacht voor jong talent zoals regisseur Eileen van den Hoek die naast hem op het podium stond.
Toch was de sfeer vooral feestelijk, met stevige muzikanten van Orkater op het podium. De acteurs waren zenuwachtig en de twee presentatoren juist losjes, met de ene kwinkslag na de andere.
De winnaar van de prestigieuze Prosceniumprijs Jan Joris Lamers, die volgens de jury een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het toneelklimaat, schitterde door afwezigheid want hij stond in Utrecht op de planken. De jury acht het theaterpedagogisch aspect van Lamers’ werk ‘van onmetelijk belang voor de ontwikkeling van het Nederlandse toneel’.

Belangrijk voor het draagvlak van theater blijft de AVRO Toneel Publieksprijs, waarvoor meer dan 30.000 mensen hun stem uitbrachten, met stemformulieren in het theater en een online stemronde. Winnaars Peter Blok en Loes Lucca, acteurs van de productie DOEK!, krijgen van de AVRO zendtijd en € 25.000,-, voor een volgende productie.
De Arlecchino 2011, voor de meest indrukwekkende mannelijke bijdragende rol, ging naar een zichtbaar ontroerde Peter Bolhuis voor zijn rol in Augustus: Oklahoma van De Utrechtse Spelen. De Vlaamse actrice Lies Pauwels, die de Colombina, voor de meest indrukwekkende vrouwelijke bijdragende rol, in ontvangst nam voor haar rol in Freetown van Dood Paard kreeg de lachers op haar hand. 'Ik sta hier in een kleed van 295 euro', zei ze met een hulpeloze blik op haar iets te slobberige gewaad. 'Ik weet, het is er niet aan af te zien. Maar ik zeg het u tóch. Als we het geld dat iedereen vanavond voor zijn feestkleding heeft uitgegeven in één pot zouden doen, zou daarmee misschien een bescheiden theaterproductie zijn te financieren.' Maar dan was het uitbundige bal na afloop op het podium nogal saai geweest.

Het volledige juryrapport is te downloaden via www.galavanhetnederlandstheater.nl of www.vscd.nl.

Anita Twaalfhoven

vrijdag 9 september 2011

Mythen van het atelier. Werkplaats en schilderpraktijk van de negentiende-eeuwse kunstenaar

In 2002 ging op het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie (RKD) te Den Haag een onderzoek naar negentiende-eeuwse ateliers en schilderspraktijk in Nederland van start. In de afgelopen jaren zijn egodocumenten, brieven, reisverslagen, memoires van kunstenaars, tijdschriftartikelen, schilderijen, tekeningen en foto’s uit eigen en andere collecties bijeen gebracht en bestudeerd. Het bronnenmateriaal werd vastgelegd in een database, RKDstudio, het beeldmateriaal ontsloten via RKDimages. Hierdoor werd het mogelijk om op allerlei manieren in de verzamelde informatie te zoeken en de gegevens met elkaar te combineren. Drie tentoonstellingen werden ter gelegenheid van boek en database georganiseerd onder dezelfde titel: Mythen van het atelier. In het Teylers Museum te Haarlem van 18 september 2010 tot en met 9 januari 2011, in Museum het Valkhof te Nijmegen van 31 maart tot en met 8 mei 2011 en in Luxemburg in Villa Vauban, Musée d’Art de la ville de Luxembourg van 10 juni tot en met 10 oktober 2011.

Mythen van het atelier. Werkplaats en schilderpraktijk van de negentiende-eeuwse Nederlandse kunstenaar is een eerste kunsthistorische beschouwing die ter gelegenheid van de database is verschenen. Het boek bestaat uit twee delen. In de eerste zeven hoofdstukken komen de sociale aspecten van het atelier en het imago van de schilder aan de orde met onderwerpen als de status van de kunstenaar in relatie tot zijn werkruimte, de verschillende soorten kunstenaars variërend van de ‘broodkunstenaar’ tot ‘gentleman-artist’, de schilder als publiek figuur, de atelierbezoeker, de door meerdere kunstenaars gedeelde ateliers (bijvoorbeeld uit dezelfde familie of hetzelfde gezin, zoals de broers Lamme, de familie Knip en het gezin Van de Sande Bakhuyzen). Een speciaal hoofdstuk is gewijd aan vrouwelijke kunstenaars. Steeds meer kunstenaressen, vaak wel afkomstig uit kunstenaarsfamilies en/of gegoede milieus werden in de loop van de negentiende eeuw actief en hun kunstbeoefening emancipeerde van de huiskamer naar (gezamenlijk) gedeelde professionele ateliers.

In het tweede deel van het boek zijn de verschillende aspecten van het ‘schilderen als zodanig’ in het atelier als ruimte expliciet gekozen als uitgangspunt. Het schilderen en plein air komt nu en dan wel aan de orde maar aangezien daarover al eerder is gepubliceerd (bijvoorbeeld W. Loos (et al.) Langs velden en wegen. De verbeelding van het landschap in de 18e en 19e eeuw. Tentoonstellingscatalogus Rijksmuseum Amsterdam 1997-1998) is dit in grote lijnen buiten beschouwing gebleven. De schilderspraktijk; gebruikte technieken, verf, ander materiaal, de schildersezel en de schilderskist, maar ook de modellen van de schilder ‘van hout, van stof, van vlees en bloed’ komen uitgebreid in 13 hoofdstukken aan de orde. De periode tussen ongeveer 1800 en 1914 is als uitgangspunt gekozen met als reden dat vanaf die tijd de aandacht van het in kunst vastleggen van een weergave of impressie van de werkelijkheid verschuift naar de complexiteit van het kunstwerk zelf waarin in toenemende mate compositie en kleur als zelfstandige gegevens met een eigen uitdrukkingswaarde gezien worden.

Al met al een zeer mooi en leesbaar boek. Met veel prachtige foto’s van (schilderijen van) ateliers en attributen die behoren bij het schildersvak, maar ook van de kunstenaars aan het werk achter hun ezels, atelierbezoekers, schildersmodellen en van de werken zelf. Het boek is verschenen met twee verschillende omslagen. Een met het bekende Meisje in witte kimono van George Hendrik Breitner en een met een zelfportret van Jan Toorop in zijn atelier. Een uitgebreide literatuurlijst en register vervolmaken het geheel tot een publicatie die zeer de moeite waard is en bovendie een voorbeeldige verzameling bronnen bij elkaar heeft gebracht die nu via de rkd digitaal toegankelijk is.

Mayken Jonkman en Eva Geudeker (redactie) Mythen van het atelier. Werkplaats en schilderspraktijk van de negentiende eeuwse Nederlandse kunstenaar. Zwolle/Den Haag: Uitgeverij d’jonge Hond/RKD. Prijs: € 34,95

Ook te leen in de bibliotheek van de Boekmanstichting,
signatuur: 11-250.

Truus Gubbels

maandag 5 september 2011

Staat van het theater: Joop van den Ende roept kunstsector op tot actie

Het nieuwe theaterseizoen werd op donderdag 1 september traditiegetrouw geopend met de Staat van het Theater, de openingstoespraak van het Nederlands Theater Festival. Dit jaar was de eer aan Joop van den Ende, die met een positieve blik en enkele concrete ideeën naar de toekomst van de kunsten keek.

Het eerste woord van de avond was aan presentatrice Clairy Polak. Als juryvoorzitter van het festival selecteerde zij de beste voorstellingen van het afgelopen theaterseizoen. “We zijn gewogen en te links bevonden”, verwoordde ze de koers van het huidige kabinet. Door de regeringsmaatregelen wordt een avondje theater een luxeproduct en wordt kunst elitairder, stelde ze. Kunstenaars moeten kiezen op wie ze zich willen richten: een doelgroep of juist een breed publiek? Volgens Polak kunnen instellingen en kunstenaars juist nu gewaagde keuzes maken, omdat de sector niks meer te verliezen heeft. “Het mag wel wat minder veilig. We leven tenslotte in gevaarlijke tijden.”

Stoppen met klagen
Joop van den Ende begon zijn toespraak met een beschrijving van zijn liefde voor theater, die gegroeid was in de Amsterdamse Stadsschouwburg. Hij noemde de cultuurbezuinigingen “heel erg”, maar erger vond hij het dedain waarmee de politiek over de kunsten spreekt. Als onafhankelijk producent heeft Van den Ende niets te maken met subsidies en de bezuinigingen daarop. Als ondernemer met eigen theaters in onder meer Duitsland, Groot-Brittannië, Spanje en Italië benadrukte hij echter dat het belangrijk is om goede contacten met de gesubsidieerde sector te onderhouden. In Nederland is er volgens Van den Ende te weinig eenheid binnen de kunstwereld. Als die er eenmaal is, valt er veel te winnen. “Laten we stoppen met klagen en een antwoord bedenken op wat er nu gebeurt.”

Onbenutte mogelijkheden
Volgens Van den Ende is de kwaliteit van de Nederlandse podiumkunsten, film en muziek van internationaal niveau, zijn de kunstopleidingen goed en trekken de podiumkunsten jaarlijks al meer publiek dan alle sporten bij elkaar. De houding van de cultuursector kon dan ook rekenen op de nodige kritiek: “We doen net of we zieke kinderen zijn, terwijl het beroep van kunstenaar een beroep van de toekomst is. We moeten het alleen anders inkleden. Wij kunnen een antwoord bieden aan mensen die totaal niet creatief zijn”. De mediamagnaat pleitte voor een betere kunstlobby in Den Haag, zeker nu er niemand namens de kunstensector betrokken is bij het opzetten van de Geefwet. Van den Ende vindt dat het de sector ontbreekt aan een gezaghebbende woordvoerder die namens de gehele sector spreekt. “Alle belangenorganisaties in de kunst moeten geld opzij zetten voor zo’n lobby, zodat we een volwaardige gesprekspartner worden.” Mecenassen als de VandenEnde Foundation worden in de toekomst belangrijker voor de inkomsten van culturele instellingen; zeker als de Geefwet er is. Ook is er volgens hem nog veel Europees geld beschikbaar voor de kunsten, dat we in Nederland laten liggen.

Aan het werk
Wat betreft programmering moeten er volgens Van den Ende scherpe keuzes gemaakt worden, waarbij het publiek verrast wil worden. Een afwisselend aanbod blijft ook belangrijk. “Onder het geweld van grote producties moeten er kleinere voorstellingen zijn, die niet voor een groot publiek gemaakt worden.” Van den Ende concludeerde zijn toespraak met een oproep aan theatermakers, directeuren en medewerkers van het ministerie om er het beste van te maken, ondanks de ellende. “Er is veel mogelijk; creativiteit zal altijd overwinnen. Aan het werk.”

Na afloop van zijn toespraak kreeg Joop van den Ende de VSCD Oeuvreprijs uitgereikt. Hij kreeg de prijs vanwege zijn grote en blijvende bijdrage aan de Nederlandse podiumkunsten. “Van den Ende heeft de musical als genre in Nederland geïntroduceerd, groot gemaakt en altijd met bijzondere kwaliteit op de planken gezet”, vermeldde het juryrapport.

Kim van der Meulen