donderdag 25 maart 2010

KVB-symposium, Hoe doen zij het?

De boekenbranche was ruim vertegenwoordigd tijdens het symposium van de Koninklijke Vereniging van het Boekenvak (KVB) en de Dr. P.A. Tiele-Stichting in het fraaie Dilligentia Theater in Den Haag, maandag 22 maart. Hoe doen zij het? Klantenbinding in digitale tijden’ was het thema. Hoe bereik je je klanten in tijden van digitalisering? Waar vind je ze, hoe laat je weten dat je er bent en wat je doet, hoe houd je contact? Het zal weliswaar geen vaart lopen met de digitalisering in het boekenvak, maar er is wel degelijk iets aan de hand. Aldus KVB-voorzitter Elco Brinkman in zijn welkomstwoord. Dat werd in de loop van de middag bevestigd, vooral door schrijver Marcel Möring. Dagvoorzitter Nelleke Noordervliet introduceerde de sprekers: deskundigen uit verschillende sectoren die licht konden werpen op hun ervaringen met digitalisering en de invloed van de oprukkende nieuwe media binnen hun sector. ‘Laat u informeren, maar niet gek maken’, waarschuwde Noordervliet. Geert Noorman, directeur van de Nederlandse Uitgeversbond en voorheen o.a. werkzaam bij Elsevier Science, ging van start met een toelichting over de ingrijpende omwentelingen bij de wetenschappelijke uitgeverij. Voor de situatie bij de kranten en tijdschriften was Yvonne Zonderop uitgenodigd. Zij was lid van de Commissie-Brinkman die advies uitbracht over innovatie en toekomst van de pers, en bij de Volkskrant verantwoordelijk voor het debatkatern Het Betoog. Niet de redactie maakt de krant, maar de lezer, legde ze uit. Daarom moeten journalisten leren als mediator op te treden. Toepassingen van nieuwe media bij de NOS werden uiteengezet door Roeland Stekelenburg, hoofd Nieuwe Media bij de NOS. Deze publieke omroep werd in 2008 uitgeroepen tot Mediabedrijf van het jaar vanwege de innovatieve multimediaconcepten. Ook hij wees op de belangrijke rol van de afnemer. Het publiek bepaalt plaats, tijd en vorm van berichtgeving. Voor de pauze was er nog de uitreiking van de Tiele-scriptieprijs. Het onderzoek van Richard Velthuizen naar 17e eeuwse pamfletten werd bekroond als de beste scriptie op het gebied van de boekwetenschap in 2009. Na de pauze ging de aandacht uit naar de situatie in Vlaanderen. Geert Joris, directeur van de Vlaamse koepelorganisatie voor het boekenvak boek.be, zette uiteen hoe het bij onze zuiderburen zit met digitalisering in het boekenvak. De digitalisering heeft ook voor schrijvers ingrijpende gevolgen, legde schrijver Marcel Möring daarna uit. Vooral voor hun rechts- en inkomenspositie. Hij ontvangt tussen de 7 en 15 procent van de verkoopprijs van een boek. Maar wanneer de productiekosten door digitalisering slinken, zal de verkoopprijs dalen. ‘Dan blijft er nog minder over voor de schrijver, die nota bene de schepper is van het product’, verzuchtte hij. Möring maakt zich ernstig zorgen over de scheve verhoudingen en heeft zich daarom aangesloten bij het C-Shed initiatief van Leon de Winter. Dit is een platform waar schrijvers hun digitale boeken kunnen aanbieden en zelf de verkoopprijs bepalen. ‘Ik mag het misschien niet zeggen als onafhankelijk dagvoorzitter, maar ik heb me ook aangesloten’, vertrouwde Noordervliet het publiek toe. Jos de Haan, hoofd onderzoek Tijd, Media & Cultuur bij het Sociaal en Cultureel Planbureau en bijzonder hoogleraar ICT, Cultuur en Kennissamenleving aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, presenteerde vervolgens de negende Tiele-lezing, onder de titel: ‛De trage acceptatie van de snelle media’. De digitalisering rukt op, maar we overschatten de impact op korte termijn, was de strekking. De lezing van De Haan is als afzonderlijke publicatie bij Amsterdam University Press verschenen. Ter afronding was er een paneldiscussie. De gemoederen liepen hoog op naar aanleiding van het betoog van Marcel Möring. Een boekverkoper riep dat de schrijver zijn succes voor een deel te danken heeft aan de branche die hij nu de rug toekeert! Möring wist van geen wijken. Schrijvers hebben lang genoeg rekening gehouden met uitgeverij en boekhandel, dat moet maar eens afgelopen zijn. Gelukkig was er na afloop van de bijeenkomst voor iedereen een borrel beschikbaar.

Jack van der Leden

dinsdag 23 maart 2010

Institut Néerlandais. De volgende 50 jaar

Er zijn geen twee volken die zo van elkaar verschillen als Nederlanders en Fransen. En niet alleen dat, er is bij beiden een absolute onwil om elkaar te begrijpen. Dit verkondigden alle vijf de panelleden tijdens de forumdiscussie Institut Néerlandais: de volgende 50 jaar in Felix Meritis op 4 maart. Alle programmamedewerkers van het Institut en de directeur waren voor 2 dagen in Nederland om zich te bezinnen op de toekomst en hoe zich te positioneren in Parijs. De forumdiscussie werd gevolgd door een besloten brainstormsessie waarbij specialisten uit het Nederlandse veld en de directie en medewerkers van het Institut met elkaar van gedachten wisselden. Op een later tijdstip leggen medewerkers en directie hun oor bij het Franse publiek te luisteren.
Directeur Jeanne Wikler gaf voorafgaand aan de discussie een introductie van het Institut Néerlandais. Het is één van de drie Nederlandse buitenlandse culturele instituten naast deBuren in Brussel en het Erasmus Huis in Djakarta. Parijs herbergt naast het Nederlandse nog 43 culturele instituten van andere buitenlanden. In de collectie Frits Lugt bezit het Nederlandse instituut haar grootste troef om zich van de andere instituten te onderscheiden. Het instituut richt zich uitsluitend op het Franse publiek en probeert die kennis te laten maken met Nederlandse kunst en cultuur en organiseert taalcursussen Nederlands. De meeste activiteiten vinden plaats in het onderkomen aan de rue de Lille in de diplomatieke wijk van Parijs niet ver van het Musée d’Orsay, maar voor filmvertoningen wijken ze uit naar een bioscoop in een buurt met meer uitgaansgelegenheden. Jaarlijks ontvangt het Institut 30.000 bezoekers bij haar activiteiten. Uitbreiding daarvan is zo goed als onmogelijk omdat ze door een verordening van de brandweer slechts 200 mensen in het pand aanwezig mogen zijn.
Vervolgens was het de beurt aan het panel om de verschillen tussen Fransen en Nederlanders op verschillende deelgebieden en in het algemeen te bespreken en de programmamedewerkers en directie van het Institut Néerlandais ideeën voor de toekomst aan de hand te doen. Tracy Metz (NRC Handelsblad) leidde de discussie. Het panel bestond uit Paul Schnabel (Sociaal en Cultureel Planbureau), Fouad Laroui (Universiteit van Amsterdam), Claudia Landsberger (Holland Film/Eye Film Instituut), Xavier Vandamme (Organisatie Oude Muziek) en Benno Tempel (Gemeentemuseum Den Haag). Allereerst ging ieder panellid in op de cultuurverschillen tussen Nederland en Frankrijk op zijn specifieke terrein. Tracy Metz hield het bij een korte Hollandse introductie, die, zo zei ze, in Frankrijk vast in het verkeerde keelgat was geschoten. Daar is het gebruikelijk de gasten uitgebreid in te leiden met het noemen van alle nevenfuncties en de status die ze in hun veld hebben. Als Vlaming kon Vandamme beide partijen vanuit het perspectief van buitenstaander bespreken. Geen grotere tegenstellingen dan tussen Nederlanders en Fransen verkondigde hij. Waar de Fransen een etentje aangrijpen om de zakelijke partner af te tasten en bij goedkeuring tijdens de maaltijd de besprekingen te openen, gebruiken Nederlanders een zakendiner om een succesvolle overeenkomst achteraf te vieren. Tempel benadrukte het onderscheid in de manier van tentoonstellen. Terwijl Franse tentoonstellingen over het algemeen opgebouwd zijn vanuit een concept of idee en daardoor filosofisch van aard zijn, nemen Nederlandse musea eerder de bezoeker als uitgangspunt en proberen zo een verhaal te vertellen. Hij zag dan ook kansen weggelegd voor het Institut Néerlandais door zich meer op de Nederlandse manier van tentoonstellen toe te leggen. Ze hebben daartoe de prachtige collectie Frits Lugt. Bovendien ziet hij nog kansen weggelegd voor samenwerking met Nederlandse musea om tentoonstellingen te organiseren. Landsberger onderstreepte het verschil tussen Nederlandse en Franse films. Waar de eerste vaak rechttoe rechtaan is, kent de Franse film veel meer gelaagdheid (mille feuilles). Toch weet het Parijse publiek de Nederlandse films die het Institut Néerlandais vertoont te vinden. Zoals de dag voorafgaand aan de forumdiscussie toen de film Storm over de Watersnoodramp in 1953 gedraaid werd. Dit zal ook zeker hebben samengehangen met de kleine ramp die zich de zondag daaraan voorafgaand aan de Franse westkust voltrok waarbij 45 mensen de dood vonden. Laroui benadrukte het verschil tussen de Nederlandse en Franse schrijver. De Franse heeft veel meer een publieke functie door zijn mening over allerlei actuele vraagstukken in pers en media te ventileren, terwijl de Nederlandse zich toch vooral op zijn fictie toelegt. Schnabel ging hier op verder door te stellen dat er in Frankrijk nog ontzag is voor de culturele elite, terwijl de Nederlandse na de uitslagen van de recente gemeenteraadsverkiezingen beter kan emigreren.
Naast de Collectie Frits Lugt zagen alle panelleden het gebouw waarin het Institut is gevestigd als grote troef. Waar Nederlanders de chique façade en entree als overdone zullen beschouwen, wekt het bij de Fransen juist ontzag. Een beter gelegen en mooier visitekaartje is nauwelijks denkbaar. Het is dan wel belangrijk om de uitnodigingen niet al te vroeg te verzenden omdat het Franse publiek een kortere planningstermijn heeft dan de Nederlandse. Al valt het Nederlandse publiek niet binnen de doelstelling van het Institut Néerlandais, het is altijd van harte welkom. Informatie over geplande activiteiten is te vinden op www.institutneerlandais.com.

André Nuchelmans